De droom van het modernisme

‘In een brief welke men lange tijd voor apocrief hield, maar die thans als 
echt wordt beschouwd, verklaart de wijsgeer Plato, dat hij een bepaalde doctrine van zijn leer schriftelijk niet heeft vastgelegd en dat hij zulks ook nimmer zal doen. Niettemin zou zijn leer, zo zei hij, nooit verloren gaan. In de menselijke ziel zou ‘doordat zij door deze dingen wordt geabsorbeerd en doordat zij er voortdurend mede in contact staat’, deze leer plotseling weer 
oprijzen, ‘zoals een vuur door een springende vonk wordt ontstoken en tot een 
lichtende vlam oplaait’. Wij zijn van oordeel, dat het eender met de vorming 
van ons cultureel bewustzijn is gesteld. Het kan eensklaps ontwaken, doch 
nooit zal dit geschieden, tenzij wij beginnen ‘door deze dingen geabsorbeerd 
te worden’, de sterke wil tot innerlijke verandering aankweken en ons met vooruitziende blik op deze hergeboorte voorbereiden.’

Aldus S. Giedion in zijn boek Space Time and Architecture. Het boek verscheen in 1941 en werd vele malen herdrukt. Elke herdruk werd door Giedion herschreven en van de laatste ontwikkelingen voorzien. Zo loopt de ontstaansgeschiedenis van dit boek deels parallel met de geschiedenis van het modernisme in de architectuur en stedenbouw. Ikzelf heb een Nederlandse vertaling die in 1954 werd uitgegeven door de Wereldbibliotheek. Deze bijbel van het modernisme heeft een speciaal plaatsje in mijn boekenkast. Het is een van de klassiekers uit de kunstgeschiedenis van de twintigste eeuw. Als je wilt weten waar het modernisme in wezen voor stond, dan kom je vroeg of laat bij dit boek terecht.

De grote breuk tussen het modernisme en het verleden werd volgens Giedion veroorzaakt door een nieuwe opvatting van tijd en ruimte, die zich kort na 1900 heeft aangediend. Tijd en ruimte werden in de natuurkunde opeens niet meer als een onscheidbare eenheid opgevat. Tegelijk werd in de psychologie de tijdloosheid van het onbewuste ontdekt. Tussen beide ontdekkingen gaapte een diepe kloof. Het was alsof men opeens in een peilloze afgrond staarde. Giedion verwijst naar de wiskundige Herman Minkowski die voor het eerst met volle zekerheid en uiterste nauwkeurigheid de fundamentele verandering in de conceptie van ruimte en tijd verkondigde, toen hij in 1908 voor de Naturforschende Gesellschaft de volgende woorden sprak:

Voortaan is ruimte alleen of tijd alleen gedoemd tot niet meer dan alleen een schim te vervagen; slechts een soort van vereniging van deze twee zal hun bestaan in stand houden.

De artistieke verwerking van deze nieuwe opvatting van tijd en ruimte diende zich het eerst aan in de schilderkunst. De ruimte werd perspectivisch gefragmenteerd vanuit meerder gezichtspunten. Vervolgens werd het schilderij een concreet ding. De 
voorstelling – dat wil zeggen: elke illusie van ruimte – werd een taboe. De waarneembare ruimte werd opgevat als een afbakening van de menselijke geest binnen de ons omringende ‘Al-ruimte’. Men wilde de dingen niet meer zien als een vluchtige schaduw op het netvlies. Zien was immers niet zoiets als filmen of fotograferen met het oog als camera. Zien is kénnen. Het oog kan niet denken, maar het brein kan zien. Tussen netvlies en cortex zet het brein – al ziende – de werkelijkheid elk moment opnieuw in elkaar. Die ingrijpende verandering in de ervaring van de werkelijkheid is door kunstenaars in het begin van de vorige eeuw op allerlei manieren verwoord, maar het meest helder wellicht door de futurist Boccioni, wiens woorden door Giedion worden geciteerd:

 ‘Wij moeten van het centrale kernpunt van het voorwerp uitgaan en wensen het zelf te scheppen ten einde die nieuwe vormen te ontdekken welke het met het oneindige van de zichtbare plasticiteit en met de oneindigheid van de innerlijke plasticiteit op onzichtbare wijze verbinden.’

Anders gezegd: er kwam een nieuwe relatie tot stand tussen het beeld en het verbeelde. Niet de buitenkant van de dingen werd voortaan in een kunstwerk in vormen weergegeven, maar een denkbeeldig kernpunt van de dingen werd door kunstenaars als vertrekpunt genomen om een nieuwe verbinding te leggen tussen ‘binnen’ en ‘buiten’. Tussen de oneindigheid van de mentale ruimte en de uitgestrektheid van de fysische werkelijkheid. Die verbinding werd op instinctieve, maar ook op analytische wijze tot stand gebracht, respectievelijk in het expressionisme en het kubisme.

Vertaald naar de architectuur had dit een aantal verstrekkende gevol
gen. Zo kon een gebouw nooit meer een omhulsel zijn, waarbij de gevel met al zijn 
tierelantijnen de aanblik bepaalt. Het gebouw was geen ‘uit-beelding’ meer van 
zichzelf. Het gebouw wás zichzelf. Dat wil zeggen: ruimte … ! Een architect was 
voortaan dan ook een vormgever van ruimten, waarbij met zo min mogelijk middelen 
een zo groot mogelijke harmonie moest worden bereikt. Op deze wijze diende men gehoor 
te geven aan de eisen van de moderne tijd, die behoefte had aan efficiency, 
zakelijkheid en uniformering. ‘Het ornament’, zo stelde architect Oud cynisch, ‘is een 
universeel geneesmiddel voor impotentie op bouwkundig gebied.’

Opvallend is dat Gideon het modernisme primair zag als een poging tot herstel. Door de snelle en ingrijpende veranderingen van de industriële revolutie was niet alleen de mens, maar ook de cultuur gedesintegreerd. Er was een breuk ontstaan tussen gevoel en verstand. Het modernisme probeerde de eenheid te herstellen die in de negentiende eeuw ver te zoeken was. Dat is een stelling  die nu – zeventig jaar nadat het boek werd geschreven – moeilijk meer te vatten is. De negentiende-eeuwse retrostijlen in de architectuur roepen tegenwoordig bij menigeen een gevoel van heimwee op. Waarom worden de huizen en steden tegenwoordig niet meer gebouwd als het Parijs met zijn passages en boulevards?  Het modernisme lijkt achteraf beschouwd een boze droom te zijn geweest, een nachtmerrie van kaalslag en monotonie, die de eenheid tussen gevoel en verstand eerder verbroken heeft, dan overbrugd.

Maar in bovenstaande woorden van Giedion is ook een zekere twijfel te bespeuren. Het modernisme was een poging tot herstel, maar die poging was nog niet volledig geslaagd. Er zijn voorbeelden te noemen, waar de eenheid opnieuw werd bereikt, en Giedion noemt er vele – het plan Zuid van Berlage bijvoorbeeld, maar ook de huizen van Le Corbusier en de bruggen van Maillart –  maar een algehele eenheid van stijl, zoals in de Barok voor het laatst werd bereikt, was in het modernisme nog niet aanwezig. Maar wat niet was kon nog komen. De vlam zou opeens weer op kunnen laaien, want sommige verworvenheden van de ziel worden voor de toekomst bewaard, zoals Plato had beweerd. Of, zoals Giedion zijn boek besloot:

Het kan eensklaps ontwaken, doch
 nooit zal dit geschieden, tenzij wij beginnen ‘door deze dingen geabsorbeerd 
te worden’, de sterke wil tot innerlijke verandering aankweken en ons met vooruitziende blik op deze hergeboorte voorbereiden.

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)