The secret of silence
Ik was in het nieuwe Fries Museum vannacht. Ik moest dweilen. De vloeren van het nog niet geopende gebouw waren nodig aan een schoonmaakbeurt toe. Door af en toe wat te soppen verdiende ik wat bij. Ik pakte de klus voortvarend aan. Alleen het water was een probleem. Dat was maar beperkt voorradig. Sinds kort mocht iedereen maximaal drie kubieke meter per dag afnemen. Dat lijkt veel, maar als je alle vloeren moet dweilen van de benedenverdieping, heb je daar niet genoeg aan. Halverwege ben ik dan ook maar gestopt. De rest had ik al wel ingezeept. Zo was er een spekgladde vloer ontstaan, nog gladder dan een ijspiste. Achter me zag ik een bezoeker binnenkomen die kennelijk verkeerd was, want hij moest in de parkeergarage zijn. Na enkele stappen gleed hij weg en zeilde door de ruimte, alsof hij op een onzichtbaar skateboard voortraasde, houvast zoekend aan topstukken die her en der op sokkels waren uitgestald. Deze glijvlucht eindigde met een kletterend gerinkel in de kleine zaal, net om de hoek. Er was kennelijk een hele vitrinekast omvergetrokken. Een beklemmende stilte nam bezit van het pand, gevolgd door een vloek die ik niet zal herhalen. Daarna kwam Saskia Bak binnen. Ze nam de puinhoop in ogenschouw en ging koffie zetten alsof er niets aan de hand was. Het nieuwe Espresso-apparaat, dat ze zojuist had aangeschaft, nam al haar aandacht in beslag. Vreemd genoeg kwam er bij haar gewoon weer water uit de kraan. Ik keek naar buiten over het plein. Hoe anders leek het Zaailand dan in de jaren daarvoor, nu een benauwde ruimte tussen megalomane gebouwen, destijds een weldadige leegte die onbestemde gevoelens opriep: melancholie, heimwee, nostalgie…Fryslân moat Fryslân bliuwe. Boven de malle gevels van Sjoerd Soeters vlogen duiven af en aan. Ze zetten zich neer, trippelden langs de rand van het dak en vlogen weer weg. Ik moet er wat aan doen, zo bedacht ik. Ik moet op zoek naar de schat, het geheim van Friesland: the secret of silence. Hier zou het moeten zijn. Hier in het nieuwe Fries Museum. Waar anders? In het oog van de stilte. ‘Dwazen zijn jullie!’ zo begon ik langzaam te spreken in mezelf, steeds luider en luider, en uiteindelijk begon ik zelfs te orakelen in dit glazen mausoleum van de stilte. ‘Jullie weten niet dat stilte groeit als kanker in het hart van Het Grote Niets. Zo kan het niet langer en ik telde tot tien : ….. Negen, tien!’ Mezelf moed insprekend deed ik op goed geluk een deur open en liep een schemerige gang in, waarin eigenlijk alleen maar licht viel door een venster, helemaal aan de rechterkant, naast de benedentrap, en door het raampje van de museumwinkel. Eerst maar eens in het Filmhuis kijken. Daar was het iets lichter, maar er hing wel een onaangename geur van aangebrand celluloid. Terloops wierp ik een blik door de glazen deur naar de trap en de patio beneden. In het trapgat hing het halfvergane lijk van wat ooit de conservator terpenzilver is geweest. En jeeetje….wat zag die balie er raar uit! Alles was opgeborgen, geen spatten, geen vette pannen, geen groenten in manden, of fijngehakte spinazie op een plank. Ik onderzocht nog even de kastjes onder de toonbank, maar daar zou eigenlijk nauwelijks iets in kunnen. Wat nu? Er waren nog twee mogelijkheden: de achterzaal en de slaapzaal. In de achterzaal waren de meeste vitrines, maar was zelfs deze achterzaal wel te vertrouwen? Opeens bedacht ik, dat ergens daar hoog in het plafond zich dat zelfde kleine gaatje moest bevinden, dat mij altijd zo gerustgesteld had. Dit gaatje bleek echter een tweesnijdend zwaard: hier in de museum gaf het immers, omgekeerd, toegang tot de grijze sombere gebieden tussen het plafond en het uitkragende dak … Wás het eigenlijk wel hetzelfde gaatje? Vroeger een knusse miniatuur van planken, spijkers, zeil, en een gelooid stuk leer van een kalf uit de Greidhoeke, werd het nu, van de anderen kant gezien, een zwart, boosaardig oogje, een inleiding tot vreselijke dingen, waar men die het minst verwachten zou. Een bacchanaal in de Hindelooper stijlkamer? Maar nee, het kijkgaatje bood uitzicht op een niervormig zwembad dat in de patio was aangelegd tot vermaak van de bezoekers uit Kakanië. Maar zouden die ooit komen? Het water, waar kennelijk te veel chloor in zat, was azuurblauw. Een gele bad-eend dreef in het rond, wachtend op betere tijden. Bij het verlaten van de patio stootte ik me nog flink aan het wasbakje naast de deur; het deed pijn, maar het verdreef ook even het onbenoembare en soms zelfs wat angstige gevoel dat ik al had sinds ik hier binnen was. Wat deed ik hier eigenlijk? Ik draalde een poos op de gang, bij de deur van de slaapzaal en plots kreeg ik een prachtige inval: de vergaderzaal! Die was ik helemaal vergeten. Daar was het geheim! Stil, ssssst…! Niemand had tot nog toe iets gehoord terwijl ik zo bezig was, maar misschien had een suppoost zijn schoenen uitgetrokken en was op onderzoek uitgegaan. Voor een plotselinge ontdekking was ik niet zo bang, als ik maar niet in de lift hoefde, want die vertrouwde ik niet. En dat kleine kamertje achter de lift ook niet. Dat veel te luxe toilet, met koperen kraantjes en vreemde tekens aan de wand. De woorden van de profeten staan tegenwoordig geschreven op de muren van een museumtoilet. Opeens stond ik binnen in de vergaderzaal. Ik ging aan het hoofd van de ovalen tafel zitten. De stoel was met koeienhuid bekleed. Er was een vergadering aan de gang waar kennelijk lang naar uit was gezien. Iedereen was er. Ik had me voorgenomen om zelf niet het woord te voeren. Ik was al genoeg de gebeten hond. De een na de ander bracht allerlei zaken naar voren. Telkens weer viel er een diepe stilte. Er werden harde noten gekraakt. Iemand stond op en nam het woord: ‘We vertellen hier verhalen waar niemand op zit te wachten!’ Niemand durfde hem in de rede te vallen. Toen werd het echt stil. En het bleef stil. Akelig lang… Als het geheim van de stilte echt bestaat, dan was het hier. Deze stilte had geluid. Het was een zacht gefluit dat langzaam toenam in volume tot het de staat bereikte van een snerpende pieptoon die steeds luider werd en pijn ging doen aan de oren. Opeens zag ik links van mij, dat de directiesecretaresse mij al een tijdje doordringend aan zat te kijken met ogen die als laserstralen mijn innerlijk leken te scannen. Ze had een grote duikbril op, waarachter haar mond driftige bewegingen maakte, alsof ze een potje zat te schelden, wat niemand van de aanwezigen horen kon. Weldra liep ze naar voren toe en kondigde haar vertrek aan. Ze zei dat deze bijeenkomst er alleen maar op gericht was om haar het leven zuur te maken. Het werd een vreemde vertoning zo. Ik stond op en zei dat ik dit geen manier van doen vond. Toen werd ik wakker. Meteen kwam er een herinnering boven. Gisteren werd ik gebeld door een mevrouw die heel boos op mij was. Ik had iets geschreven over haar zuster, iets wat beslist niet waar was. Toen ik haar uitlegde, dat de zuster van Saskia Bak blijkbaar dezelfde naam had als zij, werd zij nog bozer: “U heeft een grote fantasie, u kan wel van alles verzinnen!” Toen werd ìk boos. Ik zei dat ze me niet zomaar mocht beschuldigen. Het mocht niet baten. Mijn woorden vielen als volle regendruppels neer en echoden nog lang na in een diepe put van stilte. “U hoort nog van me,” zei ze, voordat ze woedend de haak erop gooide. Dat bedoel ik nou. Zulke dingen blijven ’s nachts kennelijk in je kop rondspoken. Ik denk dat ik vanavond maar weer eens vroeg naar bed ga.