Jung en de stroom

 

Wat is anno 2013 nog de betekenis van Jung? Ik denk dat weinig mensen nog zijn boeken lezen. Anderzijds zijn de belangrijkste ideeën van Jung inmiddels gemeengoed geworden. ‘Archetypen’, ‘het collectief onbewuste’, ‘extravert en introvert’, dat zijn begrippen die te pas en te onpas worden gebruikt, en zelfs het obscure begrip ‘synchroniciteit’ hoor je nog al eens. Toch wordt Jung niet vaak meer geciteerd. Door menigeen wordt hij als een kwakzalver beschouwd die ook nog een bedenkelijke ideeën had in de nazitijd. Hij werd op handen gedragen in de tijd van hippies en de tegencultuur, maar verguisd door sceptici en rationalisten, en dan weer herontdekt door de newage-beweging. Maar wat stelt Jung in feite nog voor? Ikzelf ben eigenlijk nooit opgehouden met Jung te lezen. Toen ik me met het werk van Gerard Reve bezighield was dat zelfs een must. Reve was een jungiaan, al sinds hij bij een psychiater liep en dat was al in zijn jonge jaren. Zelf kocht ik mijn eerste boeken van Jung in de jaren zestig. Mijn eigen psychiater destijds was uitdrukkelijk geen jungiaan. Hij moest er niks van hebben en ik weet nog steeds niet of daar achteraf bezien blij mee moet zijn of juist niet.

In de jaren vijftig raakte Jung in de mode, ook in de kunstwereld. Zijn ideeën hebben veel invloed gehad op de eerste naoorlogse stromingen zoals het abstract expressionisme, Cobra en niet te vergeten: de kunstzinnige vorming. Jung werd destijds gezien als een pleitbezorger van het individuatieproces. Een kind moet opgroeien tot een volledig mens waarbij ook ruimte wordt gelaten voor de ontplooiing van de meer irrationele, instinctieve en intuïtieve vaardigheden. Een verzoening met het eigen onbewuste, luisteren naar het onbewuste, de vrije expressie van onbewuste impulsen, dat alles kun je terugvinden bij Jung, die ook zijn eigen patiënten vaak tekeningen liet maken. De gekliederde kindertekeningen, die je nu nog voor de ramen van scholen en kinderdagverblijven ziet hangen, hebben we deels te danken aan Jung. Er waren weliswaar meer bronnen waaruit destijds werd geput, maar de naoorlogse bloei van de vrije expressie kreeg door Jung het keurmerk wetenschappelijk verantwoord te zijn.

Maar hoe wetenschappelijk was Jung nu eigenlijk? Momenteel ben ik een goed boek over Jung aan het lezen. Het is een proefschrift waarmee de Belgische pater jezuïet R. Hostie (wat een prachtige naam!).  in 1954 promoveerde aan de katholieke universiteit van Nijmegen. Een jezuïet die over Jung schrijft, dat kan niets zijn zou je denken. Niets is minder waar. Het is een uiterst helder geschreven analyse van het denken van Jung. In dit boek heb ik de theorieën van Jung eigenlijk voor het eerst eens op een goede manier zien weergegeven in hun onderlinge samenhang. Jungs ideeën liggen verspreid over een lange reeks van boeken die een ontwikkeling van meer dan vijf decennia beslaan.  Veel van zijn ideeën spreken elkaar tegen, omdat Jung ze voortdurend wilde herzien en verbeteren. Hoste slaagt erin ondanks al die inconsistenties een samenhangend geheel te schetsen, waarbij Jungs methode van denken en vooral ook zijn filosofische uitgangspunten kritisch tegen het licht worden gehouden. Hij legt uit hoe het onbewuste voor Jung meer is dan een vergaarbak van wat ooit uit het bewustzijn verdrongen is. Hoe het Zelf bij hem een dynamische eenheid wordt van het bewuste, het onbewuste en zelfs het collectief onbewuste. Hoe het symbool niet langer een ‘misleidend masker’ is zoals bij Freud, maar zoiets als een ‘expressief gelaat’, een ophanden zijnde onthulling. Daarmee kwam de psychologie haast ongemerkt in het vaarwater van de religie, die Jung vol respect tegemoet trad, maar uiteindelijk toch bleef zien als een tussenstadium in de evolutie van de mens op weg naar een morele autonomie.

Jungs benadering van het fenomeen religie heb ik altijd wat wonderlijk gevonden. Wat was de religie nu eigenlijk waard voor hem? Bekend is dat hij Freuds theorie over de religie afwees als te reductionistisch. Maar bleef ook Jung niet hangen in een psychologisme, door het godsbegrip als een zuiver psychische realiteit op te vatten, zonder verwijzing naar iets wat buiten de menselijke geest een eigen bestaansgrond heeft? Vooral die vraag heeft menig katholieke theoloog bezig gehouden, temeer omdat Jung van begin af aan met zoveel bewondering heeft geschreven over de katholieke geloofsleer en dogmatiek. De religie verliest haar kracht, als ze wordt ontdaan van de bovennatuur. De religie verdort tot abstracties als haar functie louter in dienst wordt gesteld van de natuur in plaats van andersom. De constituerende relatie van de Godheid en zijn openbaring is essentieel voor het christendom. En juist daar geloofde Jung niet in. En toch, telkens weer zocht hij naar een ontologische verankering van zijn zuiver psychologische begrippen. De archetypen mochten dan van psychische aard zijn, het waren ook tijdloze afdrukken in de geest, ‘engrammen’ in het brein, ingeboren sporen van….ja van wat? Is er dan toch iets hogers, iets dat de mens te buiten en te boven gaat?

Volgens Jung ontleent de religie haar waarde alleen aan haar psychologische betekenis. Vanuit orthodox katholiek standpunt bezien was Jung in wezen een modernist. Religie is volgens Jung een zaak van ‘vitale immanentie’, anders gezegd: iets wat uit de mens zelf voortkomt. Dat strookt niet met het standpunt van de katholieke kerk die de waarheid van de openbaring ziet als een eeuwig en vaststaand gegeven. Sinds de tijd van de scholastiek is het katholicisme vooral een religie van de ratio, een leeg stelsel van beredeneerbare waarheden die niet kunnen worden aangetast door het voortschrijdend inzicht, laat staan door het gevoel, de beleving, de ervaring in het hier en nu. Volgens de conservatieve katholieke theologen mogen deze waarheden zelfs niet vertaald worden in het epistemologisch kader van de hedendaagse wetenschap. Het is het eeuwige dilemma tussen de rots en de stroom.

De frictie tussen die twee polen binnen de katholieke theologie leeft voort tot op de dag van vandaag. De Romantiek met zijn herwaardering van de dynamische religieuze ervaring is nooit echt ingedaald binnen het katholicisme. Het bleef een religie van de waarheid als een eeuwige rots, en niet van een waarheid die zich in de stroom van de tijd kan vernieuwen een aanpassen, of zelfs her-vertaald kan worden de menselijke ervaring van deze tijd. Jung was een romanticus, een man van de ervaring, de veranderende gestalten van de libido. Maar hij bleef gefascineerd door de waarheid van de rots. Waar Jung in feite mee worstelde was een basaal filosofisch probleem, dat zo oud was als de filosofie van het Avondland. Het was Plato tegenover Heraclitus. De Eidos tegenover de lege woorden. De rots tegenover de rivier die je maar één keer kunt oversteken, want de volgende keer is de rivier een andere rivier geworden. Jung dacht in compromissen, zonder ooit echt te durven kiezen tussen die twee basale uitgangspunten. Hij was een man van de stroom die van de rots bleef dromen, maar door van de eeuwige waarheid een psychisch fenomeen te maken stroomde die waarheid weg als het water naar de zee.

Hoste verwoordt het filosofisch dilemma van Jung als volgt:

‘Jung stelt beide partijen grofweg tegenover elkaar: de ene, 
in navolging van Plato, huldigde het realisme, d.w.z. “het bestaan 
der algemene begrippen op zichzelf”, terwijl de andere het nominalisme voorstond, d.w.z. het loochenen van ieder universeel begrip, dat slechts als nomen of flatus werd bestempeld”. Jung 
besluit zijn korte typering met een laconiek doch onherroepelijk 
oordeel: ,,Het gaat hier om de tegenstelling tussen het 
abstracte standpunt waarin de doorslaggevende waarde in het denkproces zelf ligt en (het concrete standpunt waarbij) het denken en 
het voelen aan bet zinnelijke object onderworpen zijn. De eerste 
positie zag de ideeën der objecten als op zichzelf bestaande vóór 
iedere verwezenlijking in een concreet object (universale ante rem), 
de tweede meende dat ze slechts ten onechte werden afgeleid uit de 
bestonden (universale post rem). Jung kent ook de strikt filosofische oplossing die Aristoteles 
en Thomas van Aquino aan dit probleem gaven als voorvechters 
het universale in re, d.w.z. de idee die bestaat als vorm van 
de particuliere objecten. Merkwaardigerwijze gaat hij echter spoorslags aan beide denkers voorbij – hij weerlegt niet eens hun mening maar wimpelt ze af met een luchtig gebaar wegens hun ‘primitief concretisme.’ – en geeft de voorkeur aan een eigen oplossing.’

 

1 Reactie »

  1. » De jaren van de vertwijfeling

    7 november 2014 op 22:14

    […] werd in niets gerechtvaardigd door zijn eigen wetenschap’, zo beweert  R. Hostie S.J. in zijn dissertatie over Jung uit 1954. Hostie stelt  dat Jung in de jaren dertig allengs meer bewondering kreeg voor het […]

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)