Balans en teveel aan begeerte
Bitter Moon is niet Polanski’s beste film, maar wel een van de meest intrigerende. Het gaat over een man die ten onder gaat, omdat hij in zijn leven teveel heeft begeerd. Alles speelt zich op een bootreis tussen twee echtparen. De hoofdfiguur vertelt zijn verhaal in flashback, onderwijl vaart het schip onder een wassende maan die zich af en toe laat zien door de patrijspoorten. De film laat de schaduwzijde zien van passie en seks, en daarmee wellicht ook de donkere kant van Polanski zelf. Op een wonderlijke manier wordt zijn privéleven weerspiegeld in zijn werk. Soms lijken zijn films zelfs vooruit te lopen op wat hij zelf gaat beleven. Voor wie wil begrijpen hoe seksuele begeerte een mens ten gronde kan richten, is deze film een must. De laatste woorden van de hoofdfiguur, voordat hij zijn femme fatale vermoordt en vervolgens zelfmoord pleegt, vatten alles samen: ‘We were just too greedy, baby. That’s all.’ De film eindigt met de twee brancards waarop de lijken worden weggedragen.
Hoe komt dat een mens aan zijn eigen begeerte ten onder kan gaan? Het exces is eigen van de mens, het mateloze dier bij uitstek. Hij zoekt voortdurend de uiterste grens van zijn begeerte, zo niet in de werkelijkheid, dan toch in zijn fantasie. In zijn boek In Onbalans, over psychoanalyse en een evenwichtig leven (2011) stelt Adam Philips het volgende: ‘Onze seksuele excessen hebben misschien meer verwantschap met de geaccepteerde en hoger gewaardeerde culturele activiteiten, dat we zouden willen voorstellen.’ Als dit zo is, dan is dat een ongemakkelijke waarheid, want we zijn geneigd te denken dat het streven naar matiging het meest menselijke is wat men zich denken kan. Het goede leven is een evenwichtig leven, zeiden de Grieken al. Adam Phillips draait die stelling om: Zeg me wat je excessen zijn en ik zal zeggen wie je bent. Sinds de Romantiek leeft de westerse mens in een andere traditie die haaks staat op het klassieke adagium van balans en harmonie. Dat is de traditie van William Blake die schreef: ‘ De weg van de overdaad leidt tot het paleis van de wijsheid.’ Why not ask for more? Dat is de vraag die de moderne mens zich stelt. Zelfs de religie kan dan het domein worden van het seksuele exces, zoals Bataille en Reve lieten zien.
Om mensen echt te begrijpen moet je kijken naar hun excessen die zich niet alleen in buitensporige seksualiteit, hebzucht en vraatzucht kunnen uiten, maar ook in radicale religiositeit. De religieuze fanaticus is de exemplarische figuur van deze tijd. Hij is het spiegelbeeld van de onverzadigbare bankier die zich door perverse bonussen eindeloos weet te verrijken. Volgens Phillips is de mateloosheid van het menselijke verlangen te herleiden tot een gemis, een onbekend gemis voor wie mateloos begeert, want de excessieve begeerte maskeert het ware gemis. Het exces is een overcompensatie voor de hulpeloosheid die eigen is aan het menselijke bestaan. Zelfs de religie is een overcompensatie voor die existentiële hulpeloosheid. En om die stelling te rechtvaardigen wordt de oude Freud van stal gehaald. Zo stelt Phillips:
‘Zonder hulpeloosheid is er geen mogelijkheid van bevrediging en zonder de mogelijkheid van bevrediging kan er geen bezieling, geen zin zijn. Hulpeloosheid, stelt Freud, is ons belangrijkste kenmerk. En toch zegt hij ook dat juist hulpeloosheid iets is wat we geneigd zijn weg te toveren, grotendeels via religie, maar ook via kunst en moraal (en derhalve ook door erover te theoretiseren). Als we het niet kunnen verdragen hulpeloos te zijn, kunnen we ook bevrediging niet verdragen. Er is een samenzwering tegen hulpeloosheid, die een samenzwering tegen bevrediging blijkt te zijn. Echte bevrediging, impliceert Freud, berust op het zonder illusies leven, zonder de hoopvolle magie van religieuze overtuigingen. Het ervaren van· bevrediging hangt in feite af van de vraag of we in Webers onttoverde wereld leven, een wereld zonder almacht.’
Soms denk ik wel eens dat het proces van de secularisering de westerse wereld geen goed heeft gedaan. Daarna was het ieder voor zich en de hebzucht… nee, niet voor ons allen. Ook het geld werd ‘iets voor ieder voor zich’. Graaien werd opeens een vorm van overleven. Geld als drijfveer zal de wereld uiteindelijk ten gronde richten in een oplopende spiraal van een exponentieel versnellende economische groei en een toenemende massa van kansloze mensen waar niemand zich meer om bekommert. De vrije markt is zoiets als de vrije natuur, zo stelde Milton Friedman. De overheid moet worden teruggebracht tot een ‘lege onderneming’, zodat de multinationals de volle winst kunnen opstrijken. Nog niet zo lang geleden vond menig weldenkend mens dat dit een onomstootbare waarheid was. Nu wil iedereen, de hier aan dit systeem heeft meegewerkt, zich verontschuldigen voor zijn of haar kortzichtigheid. Geld beantwoordt aan een onstilbaar verlangen. Als we de wereld willen veranderen, zullen we niet het geld moeten afschaffen, maar de mens. Of op zijn minst is een genetische ingreep vereist zoals Michel Houellebecq al eens heeft bepleit.
Zover wil Adam Phillips in zijn boek niet gaan. In zijn optiek zal de mens zijn existentiële hulpeloosheid onder ogen moeten zien en die moeten aanvaarden. Dat is immers de opdracht die de psychoanalyse ons stelt. Voor de vervulling van het verlangen is de erkenning nodig van de hulpeloosheid waar het verlangen uit voortkomt. Die freudiaanse waarheid past Phillips toe op meerdere terreinen van de cultuur, in een betoog waarin telkens weer beweringen zich omkeren, want Freud was een meester van de omkering. In de kern komt het probleem, waar de psychoanalyse voor staat, neer op het volgende: hoe kan een mens gelukkig worden zonder God? Hoe kan hij zijn drang naar mateloosheid overwinnen zonder in een andere vorm van mateloosheid te vervallen?
Want wat Phillips mist is het inzicht dat de lustvijandige, christelijke religie niet alleen de illusie bood van de almachtige God en een onsterfelijke ziel, maar zelf ook een religie is, waarin de mateloosheid centraal staat, niet alleen in de mateloze liefde voor God maar ook de mateloze liefde voor de naaste. Hoe dan ook, de mentale structuur van het christendom is weggevallen in de geseculariseerde wereld en de psychoanalyse wil een oplossing bieden voor de drang naar exces die eigen is aan het mateloze dier dat mens heet. Maar is die oplossing ook toereikend? Die vraag lijkt Phillips uit de weg te gaan. Er is geen andere uitweg in zijn optiek, dan rechtop in de wind de eindigheid en de ontoereikendheid van het bestaan te aanvaarden, omdat hij de mogelijkheid niet onder ogen wil zien, dat een almachtige God, die de mens als een illusie projecteert, ook werkelijk zou kunnen bestaan en in al zijn almacht zelf ook hulpeloos zou kunnen zijn. Zo vraagt hij zich af:
‘Als het goede dus niet zou worden gedefinieerd als iets wat hulpeloosheid overwint, als compensatie daarvoor of als de ontkenning ervan, als met andere woorden niet wordt gedacht dat het goede zelf niet hulpeloos is (zoals God), hoe zou het er dan uitzien?’
Zoekend en vragend rond deze problematiek komt een andere oppositie in beeld: de tegenstelling tussen dwalen en verdwaald zijn, waarvoor hij steun zoekt bij Anna Freud (Absulute Losing en Being Lost) en het Passage-werk van Walter Benjamin. Wie dwaalt weet dat hij niet zal verdwalen, want het object van zijn verlangen is in zijn nabijheid. Wie verdwaald is heeft geen object van verlangen meer. Tussen die twee bestaansmogelijkheden lijkt de westerse mens een uitweg te zoeken. Of – zoals Phillips het formuleert:
‘Wat kan verdwalen en verdwaald zijn betekenen, hoe kun je verdwalen en verdwaald zijn definiëren in een seculiere context, zonder de aanwezigheid van een God? In een mensenleven kan alles, verloren gaan, maar niet alles is te vinden. Met andere woorden; zodra je een essentieel personage uit net oude verhaal van het verdwalen en verdwaald zijn weghaalt – zodra je het alwetende, machtige personage, de Schepper, weghaalt – wordt dat verhaal heel anders. Dan kan een verlies bijvoorbeeld onherstelbaar Zijn en sta je. voor de vraag hoe het is om gered te worden of hoe het nu zou zijn om niet gered te worden (en wie heeft je dan niet gered)? En je gaat je afvragen wat het betekent om iets of iemand te verliezen, en wiens afwezigheid je ervaart wanneer je je verloren voelt, waarvan je afhankelijk bent, als je niet meer afhankelijk bent van God. Wat speelt bij afwezigheid van God die fundamentele rol bij het structureren van de persoonlijkheid en bij de oriëntatie van menselijke begeerte.’
Het betoog van Adam Phillips leunt sterk op de ideeën over religie zoals die door Freud en Nietzsche zijn ontwikkeld. Dat is een religie die de magie opzoekt van een almachtige Vader als compensatie voor een gebrek dat eigen zou zijn aan het bestaan. Het is een religie die de seksuele begeerte zou degraderen en de ‘slavenmoraal van de zwakken’ zou prediken. Maar religie komt ook voort uit een ervaring van deemoed tegenover het oneindige en verbijstering over de eindigheid van het leven, uit een ervaring van het geheimzinnige, het numineuze, de mystieke vervoering, het sublieme en het demonisiche. In die zin hebben Freud en Nietzsche niet het laatste woord over religie gesproken. Freud was ook de eerste die van de liefde een therapie heeft gemaakt. De psyche werd een complex systeem dat op symbiotische wijze verbonden is met de ander, de moeder, de vader, kortom, de oedipale driehoek van verlangen en verdringing. Freuds grootste ontdekking was niet het blootleggen van de seksuele drift, maar de onhoudbaarheid van de moderne psychische ruimte die geen uitweg meer kent in de religieuze projectie.
Binnen dat systeem ontstaat het gevaar dat begeerte geen zekering meer heeft en voortwoekert tot in het oneindige. Vanuit die optiek bezien mist de geseculariseerde mens niet alleen een verzekerde balans tussen liefde en eigenliefde, maar ook de mythische identificatiemodellen uit de religie die het verlangen tot rust kunnen brengen. Het scherpzinnige betoog van Adam Phillips brengt veel aan het licht, maar schiet ook tekort. Tussen hemel en aarde is er meer dan tussen hulpeloosheid en begeerte.