Brel en Camus in de hoerenbuurt

Hier zat op een avond in 1954 
Albert Camus in een van de talrijke cafés in gesprek met een Nederlandse geleerde leeftijdgenoot. Dat gesprek zou de bron worden voor een van Camus’ beroemdste 
romans, La chute van 1956 die gesitueerd is in dit oude stuk van Amsterdam. Ik had 
altijd de neiging gehad de gesprekspartner van de hoofdfiguur van De val als een 
fictioneel personage te beschouwen: tot ik in 2000 werkte aan een Camus-nummer 
van het tijdschrift Raster waarvan ik redacteur ben. Voor dat nummer werd ook 
een bijdrage geschreven door de door mij zeer bewonderde Leidse oud-hoogleraar 
Frans en Camus-kenner S. Dresden. Hij schreef een indringend stuk over La chute 
en omdat hij een heer van de oude stempel was, wilde hij dat graag met mij bespre
ken, bij een kopje koffie in Krasnapolsky. Door de rook van zijn eeuwige sigaret 
heen zei hij daar ineens: ‘Je hebt toch wel begrepen dat de man die daar met hem 
in die bar zat, bij de Zeedijk, dat ik dat was.’

Aldus Willem van Toorn in het boek De stad van Het Oosten. Het verhaal van een woningbouwvereniging (2008). Ik las dit onlangs tot mijn verbazing. Ik had dit verhaal nooit eerder gehoord. Ook Willem van Toorn moet professor Dresden verbijsterd hebben aangekeken, toen die haast tussen neus en lippen vertelde dat hij Camus in die kroeg had ontmoet en dus de gesprekspartner was van de hoofdfiguur in La chute. Camus was in 1954 nog geen 
Nobelprijswinnaar. Pas drie jaar later werd die aan hem toegekend, waarbij La chute waarschijnlijk een doorslaggevende rol heeft gespeeld. Drie jaar daarna, in 1960, zou Camus omkomen bij een verkeersongeval. In 1954, zo laat Willem van Toorn weten, had Camus in Den Haag een lezing gehouden voor de jubilerende Haagsche Boekhandels Vereeniging. De tekst van die lezing werd  onlangs teruggevonden in een archief in Den Haag. Na afloop had Camus ‘geen zin gehad de aanwezige officiële Franse vertegenwoordigers te ontmoeten – vanwege de situatie in Algerije, waar hij was geboren en, 
waar Frankrijk een koloniale oorlog voerde – en hij had aan Dresden gevraagd of 
ze niet naar Amsterdam konden ontsnappen. Daar hadden ze lang in een bar bij 
de Zeedijk zitten praten.’

Het is een mooi verhaal, maar helemaal volledig is het niet. Café Mexico City bevond zich niet op de Zeedijk, zoals ik zelf nog drie jaar geleden wist te melden in mijn log Camus op de Zeedijk. Anthonie van den Buuse heeft naspeuringen gedaan in het Gemeentearchief in Amsterdam, in het dagblad Trouw van 22 januari 2005 werd hiervan melding genaakt. Het betreffende café, zo ontdekte hij, bevond zich destijds in de Warmoesstraat op nummer 91, net om de hoek van de Zeedijk, maar wel midden in de hoerenbuurt, vlak achter het Ouderkersksplein. Dit café heette destijds Mexico City. Eigenaresse was de weduwe Gallego-Van Dam. ook Huub Beurskens schreef onlangs in het tijdschrift Terras een artikel over de kroeg Mexico City die zich destijds bevond in de Warmoestraat. Daarin laat hij ook foto’s zien van de situatie toen en nu.

Warmoestraat 91

Vorige week zaterdag, bij de opening van de tentoonstelling Noorderlicht in Museum Belvedère, kwam de Leeuwarder advocaat Pieter Tuinman naar me toe. Hij had onlangs De val van Albert Camus gelezen en was gaan googelen. Zo ontdekte hij tot zijn verbazing dat ik op mijn twaalfde jaar over dat boek geschreven zou hebben. Ik heb hem toen even uit de droom geholpen. Ik was niet twaalf, toen ik dat boek las, maar zeventien, maar ik heb er inderdaad over geschreven in het schoolblad De Harpoen van het Sint Ignatius College (zie: hier). De tekst van dit verhaal, dat een persiflage was op La chute, was ik nadien kwijtgeraakt, maar het kwam weer boven water doordat een oud-ignatiaan het mij toestuurde, toen hij erover gelezen had op mijn weblog (zie: hier).  

Maar het moet gezegd, toen ik zeventien was had ik wel alle belangrijk boeken van Camus gelezen: De pest, De myhe van Sisyphus, De vreemdeling, Keer en tegenkeer, De mens in opstand en natuurlijk De val. In mijn pubertijd raakte ik verslingerd aan Camus. Ik heb daar al eens  eerder over geschreven in mijn verhaal Het was in Nevers. Daarna heb ik eigenlijk nauwelijks meer een boek van Camus ingezien. Maar hij heeft mijn denken gevormd in een gevoelige en kwetsbare periode van mijn leven. Hetzelfde kun je zeggen van het Franse chanson dat indertijd nog echt een levenslied was met hele mooie teksten. Sterker nog, veel teksten van Franse chansons waren geïnspireerd door de romans van de Franse existentialisten. Van Jacques Brel is bekend dat hij boeken van Camus in zijn boekenkast had staan. Het werk van Camus was geliefd bij katholieken en voormalig katholieken. Brel was ooit begonnen bij een radicale katholieke jeugdbeweging La Franche Cordée die zich richtte op sociaal werk en hulp aan zieken en gehandicapten. Maar dat is een ander verhaal.

Ik heb ook altijd de indruk gehad dat de tekst van het chanson Amsterdam geïnspireerd is door het boek La chute van Camus. Brel is ook meerdere malen zelf in Amsterdam geweest. In 1954 had hij al zijn eerste concert in het Nieuwe la Mar theater. En als hij in Amsterdam was overnachtte hij in Hotel Americain, waar Ramses Shaffy hem in die tijd ooit heeft ontmoet. In meerdere chansons van Brel komt de plaatsnaam Amsterdam voor, bijvoorbeeld in La bière, Je ne sais pas, Vieillir en Knokkel Le Zoute. Brel had dus iets met Amsterdam, maar het chanson Amsterdam is natuurlijk een meesterwerk op zich. Brel zelf had overigens nogal een dubbel gevoel over dit chanson. In 1966 liet hij in een interview weten: ‘Een lied als Amsterdam had nooit een succeslied mogen worden. Nooit, jamais. Maar het heeft anders uitgepakt, en dat moet aan de muzikale balans ervan liggen, wie zal het zeggen. En “Amsterdam” is een mooi woord. Goed gereedschap.’

Amsterdam is een zeemanslied, zo stelt Johan Anthierens in zijn Brel-biografie. Zeemansliederen zijn volgens hem te herkennen aan ‘de accordeonbegeleiding, aan rum in de refreinen en aan een hoog traan gehalte.’ Maar toen Brel met dit zeemanslied uitpakte, was dit genre zo goed als uitgestorven. Ook Anthierens stelt dat Brel nooit verwacht had, dat het een succes zou worden. Toen hij het voor het eerst zong in Olympia, sloeg in de zaal de vlam in de pan en kreeg hij een storm van applaus over zich heen. Brel was volkomen verrast ‘en dacht dat zijn gulp open stond’, zoals Anthierens laat weten. Dat is ook niet zo raar, lijkt mij, als je zingt over des marins qui dansent / En se frottant la panse / Sur la panse des femmes.’  Het chanson Amsterdam is niet in de laatste plaats een loflied op de hoeren en dat was in 1964 ongehoord:

Ils boivent à la santé
Des putains d’Amsterdam
De Hambourg ou d’ailleurs
Enfin ils boivent aux dames
Qui leur donnent leur joli corps
Qui leur donnent leur vertu
Pour une pièce en or

Op de site van Mokum TV is veel informatie te vinden over het Amsterdam van Jacques Brel. Zo is daar ook een interview te zien met zanger Bolle Jan Froger en die begin jaren zestig schuine liedjes zong in Café De Kuil in de Oude Brugsteeg 27, waar ook Johnny Jordaan in die tijd wel optrad. Tegenwoordig zit hier coffeeshop. Deze locatie bevindt zich niet zo ver van Warmoesstraat, maar wel aan de andere kant van het Damrak, dus niet in de hoerenbuurt. Hoewel Bolle Jan Froger bij hoog en laag beweert, dat Brel door dit café geïnspireerd werd bij het schrijven van zijn chanson Amsterdam betwijfel ik dat ten zeerste. In dit café kwamen immers geen zeelui en hoeren.

Oudebrugsteeg 27

Zonder La chute van Camus zou het chanson Amsterdam niet geschreven zijn – daar ben ik van overtuigd – en ik acht het ook zeer waarschijnlijk dat Jacques Brel in 1963 in Café Mexico City in de Warmoesstraat is geweest, waar negen jaar eerder Albert Camus en professor Dresden hun gesprek hebben gehad. Brel bewonderde Camus, dus is het is aannemelijk dat hij dit café heeft willen bezoeken. Er wordt wel beweerd dat Ernst van Altena (1933-1999), die Brel goed kende en ook veel van zijn teksten heeft vertaald (o.a. Amsterdam, zij het wat zoetsappig), Brel naar de hoerenbuurt heeft meegenomen. Ik heb Van Altena dat zelf ook horen vertellen in 1968, toen wij hem als bestuur van de katholieke jeugdsociëteit Omega, die destijds gevestigd was op de zolder van de Clara Feij school op het Amsterdamse Linneaushof, uitgenodigd hebben om een lezing te houden over Franse chansons. 

Van Altena heeft toen veel over Brel verteld, en ook over hun gezamenlijk bezoek aan een café in de hoerenbuurt. Helaas kan ik me niet meer herinneren dat hij toen de naam Mexico City heeft genoemd. Wel herinner ik me nog dat Van Altena vertelde hoe het chanson Jacky was ontstaan, als wraak op een ex-geliefde die Brel niet wilde nemen zoals hij was. Maar ook dat is een ander verhaal. Brel was allesbehalve monogaam, maar dat wist ik toen ook al. Al kon hij ook zingen over zeelui ‘die pissen op vrouwen die ontrouw zijn’, zoals hij zong in Amsterdam:

Et quand ils ont bien bu
Se plantent le nez au ciel
Se mouchent dans les étoiles
Et ils pissent comme je pleure
Sur les femmes infidèles
Dans le port d’Amsterdam
Dans le port d’Amsterdam.

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)