Een Fries Carnaval in 2018

 

Een Friese adaptatie van de Ierse folksongs behoort dan ook slechts tot de mogelijkheden dankzij het bestaan van een uit meer of minder eclectische talen bestaande massacultuur. Wie hieruit weemoedig opmaakt dat ‘dus’ de oorspronkelijk Friese en Ierse cultuur zullen verdwijnen, bedrijft doemdenken op basis van tautologieën. Wie in een zuiver Fries idioom tracht het grootst mogelijke publiek aan te boren, maakt zich in een massacultuur belachelijk. Daarom biedt de massacultuur een zekere bescherming tegen dictatoriale pretenties van exclusieve talen, zonder overigens ooit afdoende bescherming te kunnen bieden tegen het ander uiterste: de telkens weer dreigende dominantie van anonimiserende en nivellerende tendensen die eigen zijn aan de marktsamenleving.

René Boomkens, Kritische massa, over massa, moderne ervaring en popcultuur

Elke cultuur, de Nederlandse en zelfs de Friese cultuur, is altijd een beweeglijke veelheid van culturen geweest. De Nederlandse tulpen kwamen uit Turkije, de Nederlandse aardappel uit Zuid Amerika, het Friese kostuum is ontstaan uit Sits-stoffen Azië, het Hindelooper schilderwerk idem dito. Alleen zijn Friezen in de negentiende eeuw gaan denken dat er een ononderbroken en homogene traditie bestaat die teruggaat naar de oertijd, zelfs naar het oude Atlantis. Dat was geen traditie, maar de uitvinding van de traditie. Regionale cultuur kan niet het isolement zoeken van het eigen, zuivere idioom en tegelijk een groot publiek bereiken. Sterker nog de massacultuur biedt juist weerstand tegen dit soort exclusieve enclaves, zonder het andere uiterste – de vervlakking van uniforme marktwerking – te kunnen voorkomen. In dit wankele evenwicht zal de regionale cultuur dus een uitweg moeten vinden om te overleven in de toekomst. Dat is de weg die René Boomkens aanstipt in zijn studie over massacultuur en moderne ervaring. Het is een smalle weg met veel perspectieven, die ik als leidraad heb genomen voor een grootscheepse culturele manifestatie in 2018, een manifestatie die een extravert alternatief kan bieden voor de narcistische planvorming voor Leeuwarden/Fryslân Culturele Hoofdstad: een Fries Carnaval in 2018.

Mijn uitgangspunt is de gedachte dat het begrip regionale identiteit in een ander kader is te plaatsen. Regionale identiteit kan een keurslijf zijn voor vernieuwing en experiment, maar ook een goudmijn, juist in de context van de massacultuur met zijn krachtige motoriek van zich steeds weer vermengende taalspelen. Bovendien creëert de toenemende mondialisering ook nieuwe definities van identiteit. Identiteit hoeft niet alleen met traditie of afstamming van doen te hebben. Het is geen eenduidig begrip meer, maar valt uiteen in aspecten als zelfherkenning en beeldvorming, geborgenheid en imago. Er ontstaan nieuwe ervaringen  van identiteit door mensen die hun burgerschap verdeeld hebben over diverse naties (‘transnational communities’) en nu eens een gastland en dan weer een land van herkomst als identificatiemodel nemen. Zo wordt identiteit  iets wat  je op verschillende niveaus op getrapte wijze kunt beleven: lokaal, nationaal en kosmopolitisch. Identiteit is dus niet langer iets exclusiefs,  iets wat alleen voor een gesloten gemeenschap invoelbaar is, maar wordt steeds meer een universeel toegankelijk fenomeen, dat telkens weer vertaalbaar en ervaarbaar kan zijn in nieuwe en onverwachte ensceneringen.

Kortom, er dienen wegen te worden gezocht om het eigene te vertalen in collectief herkenbare uitingen. Regionale cultuur kan hierbij het voordeel ondervinden van wat je ‘de voorsprong van de vertraging’ kunt noemen. Een relatief vertraagd levenstempo en een groter collectief geheugen kunnen ruimte bieden voor herbezinning, verdieping en vaak onverwachte verbintenissen tussen oud en nieuw. Regionale cultuur manifesteert zich doorgaans het sterkst in regio’s, waar  in historisch opzicht sprake is van een mislukt proces van natievorming. Fryslân is zo’n regio in Europa. Fryslân beschikt bovendien over een regionale identiteit die historisch verankerd en daardoor sterk herkenbaar is. Fryslân is dus een sterk merk. Bovendien beschikt Fryslân ook nog eens letterlijk over een eigen taal. Het voorhanden zijn daarvan is geenszins een barrière, maar en juist een optimale conditie om culturele vertaalslagen en experimenten mogelijk te maken.

Daarvoor is dan wel een nieuwe opvatting nodig van regionale identiteit, een opvatting met een open einde, die zich niet zozeer richt op een collectief verleden, maar vooral op een gedeelde toekomst met anderen. Geen exclusieve identiteit dus die uitsluit, maar een inclusieve die insluit. Anders gezegd, een houding waarin voortdurend ruimte wordt gecreëerd voor nieuwe verbindingen met andere culturele ‘taalspelen’. Dat kunnen taalspelen zijn die in de massacultuur liggen opgeslagen, maar ook die elders vanuit andere culturen zich aandienen. Of nog dichter bij huis: vanuit de multiculturele samenleving, die inmiddels ook de achtertuin van de Randstad heeft bereikt.

Pop als opmaat

In de hierboven geciteerde woorden van René Boomkens ligt in een notendop een stelling vervat over de levensvatbaarheid van regionale cultuur in een wereld die steeds meer bepaald wordt door markt, massacultuur en mondialisering. Volgens hem is het opmerkelijk dat vooral regionale popmusici er vaak in slagen om een brug te slaan tussen regionale eigenheid en een mondiaal publiek. Die eigenheid moet wel met een korrel zout worden genomen. De Friese folk was immers een ‘vertaling’ van het succes van de Ierse folksongs in Fries regionaal idioom. Boomkens gebruikt de woorden ‘vertaling’ en ‘talen’ in overdrachtelijke zin, een beetje op de manier waarop Wittgenstein sprak van ‘taalspelen’. Dat een aantal regionale popgroepen hierbij op succesvolle wijze de eigen taal van een streek of regio hanteert staat los van dit soort culturele ‘taalspelen’ waar Boomkens in eerste instantie op doelt.

Dat neemt niet weg dat een eigen voor een regio juist een extra potentieel kan beteken voor  deze vertaalslag van individuele ervaring in massacultuur. Een eigen taal kan als katalysator fungeren in het gistingsproces van de zich vermengende ‘taalspelen’. In die zin is taal niet zozeer een vehikel van, als wel een motor voor cultuur. Anderzijds is ook massacultuur geen eenduidig en massief gegeven. De massa bestaat niet, maar is altijd opgebouwd uit verschillende submassa’s en smaakculturen, die elkaar ten dele overlappen en waarin zich steeds weer nieuwe formaties vormen. Zo ontstaan telkens weer andere, elkaar deels overlappende identiteiten, als een tijdelijk soort stamverwantschappen die helemaal niet gebonden hoeven te zijn aan regio, natie of taal. Het bijzondere van popmuziek is juist dat zij nieuwe verbintenissen weet te leggen. Niet alleen tussen talen en ‘taalspelen’, maar ook tussen een geografisch bepaalde identiteit (traditie, taal, landschap) en een universeel herkenbare ervaring.

Soms lukt het zelfs om een regionaal ‘taalspel’ om te buigen naar een (inter)nationaal publiek, ook al wordt daarbij gebruik gemaakt van een niet authentiek ‘taalspel’. Hierbij gaat het om hybride kunstuitingen, waarbij een traditioneel ‘taalspel’ vermengd wordt met een internationaal idioom.

Regionale identiteit en festivalinflatie

Het begrip identiteit, gerelateerd aan geboortegrond en een gedeeld cultuurhistorisch verleden, vindt tegenwoordig alom nieuwe waardering. Twaalf jaar geleden had alleen Nederland een Holland House op de Olympische spelen. De Olympischer spelen in Londen laat een wildgroei op van dit soort hangplekken voor collectieve heimwee en zelfbevestiging. ‘Volg het spoor terug’  lijkt het devies in een wereld van oprukkende mondiale markten en elektronische netwerken waar je overal kunt inloggen. Tijd en ruimte schuiven steeds meer ineen, maar in het elektronische werelddorp sluipen niet alleen heimwee en nostalgie naar binnen, maar ook het verlangen naar de verdwijnende horizon. Naarmate de verte verdwijnt komt het nabije steeds meer als wensdroom in beeld. Kortom, de global village heeft definitief plaatsgemaakt voor de global paradox.

Maar in dit soort tendensen schuilt ook een gevaar. Het toeristisch-industrieel complex zit  verlegen om regionale attracties en exotische omgevingen Deze hang naar regionaal exotisme manifesteert zich zowel in ruimte als in tijd. In kunstmatige façades in woestijn of polder of gereconstrueerde geheugenlocaties in cultuurhistorisch rijk bedeelde regio’s. Als het verleden niet bestaat, moet het alsnog worden uitgevonden. Middeleeuwse sagen worden opnieuw bedacht, fictieve klederdrachten op maat geknipt en genaaid. Er bestaat al een wereldfestival van traditionele sporten en spelen. En op de werelderfgoedlijst van dit bedreigde regionale cultuurgoed prijken naast het Friese kaatsen en fierljeppen kleurrijke namen als het gaaibollen, steenwerpen, klootschieten, pierbollen, wipschieten, katknuppelen en Netnschaitn. (bron: Alledaagse dingen, nieuwsblad voor volkscultuur en regionale geschiedenis). Regionale folklore is overal terug van weggeweest. Het doorgeschoten individualisme heeft ongemerkt ruimte gecreëerd voor tribale rituelen uit de tijd toen alles nog goed was. Zonder een ritueel format voelt de postmoderne mens zich kennelijk wezenloos en ontheemd.

Zo komt het scenario in beeld waarin de regio een door het toerisme gesponsorde enclave op seizoensbasis wordt. In dat perspectief wordt regionale cultuur al gauw (her)gedefinieerd in termen van imago- en mythevorming. Ze stelt zich dan kritiekloos in dienst van het bevorderen van alternatief consumentisme en de exploitatie van geconstrueerde saamhorigheidsgevoelens. Er wordt zelfs al gesproken over een ‘festivalinflatie’  en de ‘carnavalisering van de cultuur’. CH 2018 dient weerstand te bieden tegen de verlokkingen van dit soort tendensen. Het zou zich wat al te gemakkelijk uit kunnen leveren aan de succesformules van de heimwee-industrie, die leunen op het idioom van Anton Pieck en de iconen van de massacultuur. Een Matahari-festival beantwoordt niet alleen aan alle denkbare succesvoorwaarden, maar ook aan alle clichés. Over welke mythische figuur in Friesland is nog geen musical bedacht?

Tussen heimwee en assimilatie

Ik ben er, zeg maar, op uit de ontmoeting met het andere en vreemde te dramatiseren. Xeno-sounding noem ik dat, wat je moet zien tegen de achtergrond van de opkomende xenofobie in Europa enerzijds en de xenofilie van het wereldtoerisme anderzijds. Ik grijp terug op de methode van het verbijzonderen en binnenstebuiten keren, die de situationisten praktiseerden bij hun bezoeken aan immigrantenclubs en in hun zoektocht naar outsiders in Marokko, Martinique en de Antillen. Hun overvallen op het anders zijn waren doorspekt met het verlangen zich vol te zuigen met exotische sensaties, geuren en geluiden. Tegelijkertijd  kun je hun acties ook opvatten als eerste pogingen om culturele verschillen te bespreken, dwars tegen de stroom in van consumptieve gelijkheid en racisme.

Sarahat Marahai.    

Sarawat Marahai is Zuid-Afrikaan en professor aan het Londens Goldsmith College. Hij  publiceert regelmatig over het hernemen van de traditie in een context die vreemd is aan het eigene (het fenomeen ‘reprendre’). Ook bepleit hij een nieuwe houding ten aanzien van culturele identiteit die je zou kunnen aanduiden als een soort regionaal kosmopolitisme. Dit soort ideeën over het mixen van culturen, die de laatste jaren overal opduiken, zijn deels gebaseerd op het gedachtegoed van de Franse filosoof Gilles Deleuze (1925-1995). Deleuze is de filosoof van het mengen, besmetten, verknopen en koppelen. Zijn ideeën zijn zeer omstreden. Ze worden verguisd als cryptisch en duister of bewonderd als profetisch en visionair. De volgende eeuw zal deleuziaans zijn, zei Foucault. Hoe het ook zij, Deleuze verzette tegen elke vorm van totaliserend denken. Tegenover het westerse redeneren in termen van hiërarchie, identiteit en oorsprong plaatste hij de filosofie van de nomade, het verschil en het centrumloze netwerk. Veel hedendaagse gedachten over de vruchtbare ‘besmetting van culturen’, het mixen van traditie en experiment, van het allochtone en autochtone zijn van oorsprong deleuziaans.

Diaspora in de achtertuin

Friesland is anno 2012 hard op weg een multiculturele samenleving te worden. Alleen al in Leeuwarden worden tegenwoordig 40 talen gesproken (In Rotterdam overigens al 145). Over 25 jaar heeft meer dan de helft van de Nederlandse bevolking een deels niet-Nederlandse achtergrond. Zo is een culturele smeltkroes aan het ontstaan van talen, culturen en uitingsvormen, die zich totnogtoe voornamelijk in de grootstedelijke centra heeft aangediend, maar zich inmiddels ook tot de  achtertuin van de Randstad heeft uitgebreid. Niet voor niets heet de eigen koepelorganisatie van culturele minderheden in Leeuwarden: Kleurrijk Beraad. Die naam is niet alleen een metafoor, maar ook letterlijk aan aanduiding voor wat zich onder onze ogen aan het formeren is: een kleurrijk podium voor een multiculturele cultuur in Friesland.

Wat is wonderlijker om iemand de Friese taal horen spreken met een Surinaams, Afrikaans of Irakees accent? Toch zijn dit soort hybride taalfenomenen tegenwoordig al regelmatig waar te nemen in de Friese buitenwijken. Het wachten is nog op een islamitische variant van de Hindelooper schilderstijl, een Nigeriaanse adaptatie van het gouden oorijzer of een Turkse winnaar van de Elfstedentocht. Inmiddels is in het elftal van Heerenveen nauwelijks nog een Fries te bekennen, zoals ook een typisch Nederlandse uitvinding, het totaalvoetbal (evenals Provo’s en Dolle Mina’s een product van de jaren zestig) binnen het hedendaagse Nederlandse elftal allang is ‘doorvertaald’  naar een multicultureel poldermodel met of zonder vleugelspitsen.

Verschijnselen als regionale taal, cultuur en identiteit krijgen een andere betekenis binnen de verschuivende oriëntatiepatronen van de multiculturele samenleving. Deze verschijnselen komen in een deels vergelijkbare en deels niet vergelijkbare positie te verkeren als hun nationale tegenhangers. Enerzijds dreigen zowel de nationale als regionale cultuur te worden teruggedrongen door tendensen als mondialisering en globalisering, anderzijds heeft juist de regionale cultuur – meer nog dan de nationale – een arsenaal aan vertaalslagen in huis tussen eigenzinnige traditie en mondiaal verstaanbare massacultuur. Dit arsenaal vormt in feite een goudmijn voor culturele verandering en vernieuwing. Juist hier ook ligt een link tussen regionale en allochtone culturen. Het is een gedeelde kans, een collectief perspectief, een gezamenlijke toekomst vanuit een nieuw begrip van hernieuwbare identiteit.

Deze kans op culturele vernieuwing lijkt overigens eerder te worden herkend door regionale culturen, die niet belast zijn met het historisch trauma van een mislukte eigen natievorming. In dat geval lijkt de blik meer onbevangen te zijn gericht op de ongekende mogelijkheden voor eigenzinnige vertaalslagen en vermenging van regionale en allochtone ‘cultuurtalen’, en wellicht minder defensief gefixeerd te zijn op het juk van de nationale taal en cultuur.

Carnaval en culturele vernieuwing.

Het carnaval heeft een universeel karakter, het is een bepaalde toestand van de hele wereld, haar wedergeboorte en vernieuwing waaraan elk individu deelneemt.

Michail Bachtin

Het carnaval is in de zuidelijke landen en regio’s het volksfeest bij uitstek. Het is de ultieme gelegenheid voor het verdwijnen van hiërarchieën voor het (tijdelijk) opheffen van sociale en raciale tegenstellingen. Het carnaval is van oudsher een vrijplaats voor de collectieve roes en de eruptie van het groteske. Het is het feest van kolderieke maskerade en de bezwerende vermomming. Het is het uur van de nar, de joker, de clown en de acrobaat. De gelegenheid om koning, keizer en admiraal voor even af te zetten en een komisch substituut te omkleden met alle rituele versierselen van de macht. Het carnaval  hoort ook bij de onderbuik van de samenleving. Het is een uniek moment waarin het spirituele zich omkeert in het scabreuze, een geaccepteerde vorm van sociale kortsluiting die zich ontlaadt in een bevrijdende lach.

Het carnaval wordt als sociaal fenomeen verschillend gewaardeerd door historici en cultuurfilosofen. Het calvinistische noorden heeft er nooit zo veel mee opgehad. Het verschijnsel zou een primitief overblijfsel zijn uit vervlogen tijden, een verzonken cultuurgoed dat alleen in de rooms georiënteerde, zuidelijke volkscultuur is blijven voortbestaan. Het carnaval zou zelfs een geïnstitutionaliseerde uiting kunnen zijn van repressieve tolerantie. Zo beweert de historicus Herman Pleij, dat het laat middeleeuwse carnaval in feite een direct repressiemiddel was van de opkomende burgerij om zich te distantiëren van elementen die zich niet wilden of konden voegen naar de opkomende kapitalistische moraal. Het carnaval was vanuit die optiek niet meer dan een sociaal ventiel binnen het oprukkende civilisatieproces. Deze ‘noordelijke’ zienswijze benadrukt vooral het schijnkarakter van het carnaval, het onechte, de maskerade, een argument waarmee een kritische houding tegenover de hedendaagse tendensen van folklorisering in de massacultuur – zo men wil – kan worden onderbouwd. De ‘carnavalisering van de cultuur’ (een term die ook bedacht werd door Herman Pleij) gaat dan ook uit van deze negatieve, en in wezen calvinistische visie op het carnaval.

Maar het carnaval was meer. De historicus Le Roy Ladurie bijvoorbeeld beweert dat je  het middeleeuwse carnaval niet kunt afdoen als een spottende en louter tijdelijke omkering van de maatschappij, die op deze wijze uiteindelijk werd gerechtvaardigd. Hij spreekt van een bijzonder sociaal instituut, waarin groepen zich op satirische, lyrische of epische manier in al hun complexiteit kunnen uitdrukken en laten kennen. Het carnaval  bood ook de onderdrukten de mogelijkheid om zich op vermomde wijze te etaleren, om in sociaal opzicht ‘uit de kast te komen’ en zo de gemeenschap de kans te geven om het onbekende en exotische te verkennen. In het middeleeuwse carnaval werden de Latijnse kerkelijke rituelen geparodieerd in de volkstaal, waardoor ruimte ontstond voor meerstemmigheid en meertaligheid. De cultuurfilosoof Michail Bachtin beweerde zelfs dat het laat middeleeuwse carnaval een beslissend factor is geweest voor het ontstaan van de Europese moderniteit. Dat wil zeggen: een cultuur van relativisme, tolerantie, polyfonie en vermenging van de meest uiteenlopende ‘taalspelen’.

Ook de hedendaagse culturele en sociale verandering voltrekt zich niet zelden in processen die nog herinneren aan het middeleeuwse carnaval. Zo hebben de jaren negentig een heropleving laten zien van de rituele parade als carnavalesk fenomeen in dienst van de vernieuwing. De parade is inmiddels een alom geaccepteerd instituut geworden voor de coming out van minderheidsgroepen. Na de gayparade van Amsterdam, the loveparade van Berlijn, de caraïbische zomerparade van Rotterdam, volgde zelfs de Slachtemaraton als een rituele parade tijdens Simmer 2000, waarin de Friezen als laatste minderheidsgroep in Europa hun definitieve coming out beleefden.

Een schets voor een Fries Carnaval

De multiculturele samenleving, die zich inmiddels ook in Fryslân formeert, vraagt om een  nieuw soort carnaval. Niet het carnaval, dat beantwoordt aan de behoeften van de toerisme- en heimwee-industrie (‘de carnavalisering van de cultuur’), maar een eigenzinnige variant die verrassende fusies tot stand brengt in extreme uitersten: het traditionele en het exotische, het verre en het nabije, het nuchtere en het flamboyante, het noordelijke en het zuidelijke, het autochtone en allochtone, de eigen taal en alle talen van de wereld. Kortom, tussen de heilige ernst en de bevrijdende lach… Het calvinistisch carnaval  wordt zo een geuzennaam, het binnenste buitenkeren van een kritiek, een metafoor voor een proces van gisting en vernieuwing. Het friese carnaval zal zich in belangrijke mate richten op de culturele minderheden in Fryslân, hun talen en cultuurtalen, en niet in de laatste plaats: de culturele vertaalslagen die hiermee mogelijk worden. Ook kunstenaars en producenten uit niet westerse culturen zullen worden uitgenodigd om deze fusies tot stand te brengen. Daarnaast zullen ook minderheidstalen in Fryslân zelf (Stellingwerfs, Bildts) aan bod komen. Het  festival zal op deze wijze tot allerlei ontmoetingen en kruisbestuivingen aanleiding geven. Niet alleen tussen mensen, maar ook tussen talen, zowel in letterlijke als  figuurlijke zin. Zo zal tijdens het festival een ‘tijdelijk stamverband’ kunnen ontstaan van kunstenaars van diverse pluimage en publiek in vele talen.

Identiteit wordt daarbij niet opgevat als een in het verleden verankerd begrip, maar als een culturele motoriek, die zich uit in de expressie zelf en daarbij ten allen tijde in staat is om steeds nieuwe verbintenissen aan te gaan. Kunst wordt zo een dynamisch proces, dat zich niet alleen afspeelt binnen gevestigde instituten en op gerenommeerde podia, maar vooral ook op onverwachte plekken, in woonwijken, wijkgebouwen, carnavaleske optochten, en spontane feesten en partijen. De Friese taal zal een centrale plaats innemen binnen dit festival. Maar wel als een taal naast andere talen, de woorden van Henri Meschonic indachtig, dat wie voor zijn eigen taal wil opkomen voor alle talen in de wereld moet opkomen.

Het programma bestaat dan ook voornamelijk uit kunstuitingen die zich direct bedienen van taal, zoals poëzie en popmuziek, cabaret en toneel, maar daarnaast ook uit uitingen van beeldende kunst en vormgeving. Popmuziek wordt een speerpunt in de programmering omdat dit het meest vruchtbare domein is voor fusies en kruisbestuivingen. Een belangrijke plaats wordt verder ingeruimd voor satire en cabaret. Friese narren worden uitgenodigd het podium te betreden. Send in the clowns. De echo van een bevrijdende lach is misschien het enige wat van dit festival overblijft.

Voor alles zal dit festival ruimte gaan bieden voor nieuw talent. Dat betekent niet dat er geen plaats meer zal zijn voor het oude. Integendeel, ingrediënten voor in de programmering zullen bij voorkeur worden gezocht binnen de traditionele en kenmerkende uitingsvormen van de Friese (volks)cultuur. Het Friese kostuum, volksdansen, de koren en korpsen, fanfares en brassbands, het amateurtoneel, etcetera. Van hieruit worden spannende allianties aangegaan met producenten die afkomstig zijn uit niet-westerse culturen: choreografen, componisten, dirigenten, dj’s, vj’s, schrijvers, dichters, kunstenaars en mode-ontwerpers. Er worden opdrachten verstrekt om nieuwe vertaalslagen te bedenken tussen het vertrouwde en het vreemde.

Drie procédés staan daarbij centraal:

1      reprendre:

het hernemen van identiteit in een nieuwe setting.

2      xeno-sounding:

het laten klinken van het vreemde binnen vertrouwde kaders

3      multiplicity       

het kriskras mengen van idiomen: oud en nieuw, traditie en het exotische

Dit plan richt zich in eerste instantie op een Fries Carnavval in 2018. Dan zal een breed scala van kunstenaars, vormgevers, dichters, performers, acteurs, dansers en popgroepen zich presenteren in Fryslân. Daarnaast zullen een aantal bijzondere producties, projecten, voorstellingen en tentoonstellingen van Friese makelij zijn te zien, die geïnspireerd zijn op het thema van het Carnaval/, In de aanloop naar het Fries Carnaval 2018 zal ook al een reeks activiteiten worden opgestart die tot uitwisseling en samenwerkingsverbanden kunnen leiden. Deze activiteiten vinden niet onder directe verantwoordelijkheid van het Frysk Festival plaats, maar zullen wel in hun promotie en publiciteit vooruitwijzen naar het bijzondere gebeuren in 2018. Verder zullen samenwerkingsverbanden worden aangegaan met een aantal Friese en buitenlande instellingen en organisaties die in dit traject een organisatorische bijdrage kunnen leveren. Belangrijk is dat een breed scala van initiatieven op gang komt die deels hun eigen weg kunnen gaan, maar alle tezamen convergeren in het Fries Carnaval in 2018.

Een belangrijke stimulans voor het hele gebeuren zijn de contacten en samenwerkingsverbanden die worden  gelegd tussen scheppende en uitvoerende kunstenaars, autochtoon en allochtoon, uit Fryslân en tal van plaatsen elders in de wereld. Dit kan zijn beslag krijgen in workshops, gezamenlijke presentaties, uitvoeringen, projecten, acties, discussies, etcetera. Zodoende heeft dit Carnval  niet alleen een belang als publieksgebeuren, maar zal het ook een bijdrage leveren aan de ontplooiingskansen van scheppende en uitvoerende kunstenaars uit Fryslân. Op een internationale markt, die zich onttrekt aan het dictaat van de Europese metropolen, kunnen andere codes en hiërarchieën wellicht ook leiden tot nieuwe kansen en perspectieven.

Enkele bouwstenen voor het Fries Carnaval 2018

1. Een internationaal Pop Festival,  La Tour de Babel,

Een internationaal Pop Festival in Leeuwarden als opvolger van Frozenland in 1998.  Thema van dit festival is ‘Pop in eigen taal’. Groepen uit de hele wereld bands en zangers die zingen in de eigen taal uit alle windstreken van de wereld zullen acte de présence geven, van IJsland, China, Finland, Chili, tot Bosnië en Koatie. Maar ook uit de Stellingwerven en het Bildt. Er zal samenwerking worden gezocht met organisaties die in het verleden verwante initiatieven hebben ontplooid.

 2. Een Friese korenslag met Afrikaanse klanken

Op een bijzondere locatie in Friesland wordt (Thialf, Abe Lenstra stadion) een massale ontmoeting van Friese koren belegd. Er voorafgaande workshops worden de meest uiteenlopende samenwerkingsverbanden gecreëerd tussen Friese koren en Afrikaanse zangers, groepen, componisten slagwerkers etc.  Zo ontstaat een bonte mengeling van klassiek repertoire en exotische polyfonie, van traditionele partituren en a capella zang met opzwepende en hypnotiserende ritmes.

3 Een parade van techno-fanfares.

Er wordt een reeks opdrachten verstrekt voor Friese fanfares en brassbands. Niet alleen componisten van nieuwe muziek wordt de mogelijkheid geboden experimenten met fanfares te realiseren, maar ook video- en geluidskunstenaars. Hierbij  geldt als uitgangspunt dat de meest uiteenlopende repertoires en idiomen gemixt kunnen worden.

4. Een danceparty voor skotsploechen.

Een aantal choreografen, dj’s en vj’s worden uitgenodigd hedendaagse muziek en dansritmes te bedenken voor Friese skotsploechen. Onverwachte combinaties van muziek en beeld (vj’s) zijn hierbij niet uitgesloten. Dit leidt wellicht tot spannende fusies van traditionele dansstijlen en discotechnologie, rap en rumba, doedelzakken, castagnetten, scratch, sampling en glitch.  

5. Feestmaaltijden in de wijken, repas de quartier.

In samenwerking met betrokkenen worden in een aantal wijken in Friese steden, waar een grote mate van taalpluralisme aanwezig is culturele activiteiten opgezet, die uitmonden in een buurtfestival met feestmaaltijd.

6. Le parade  des Frises

Ergens in Friesland vindt een optocht plaats van praalwagens gemaakt door Franse en Friese en allochtone kunstenaars . Er zijn banieren te zien met gedichten in het Fries  maar ook monsters gedrochten, trollen en kobolten. Friese dorpen kunnen een bijdrage leveren door met een eigen praalwagen mee te dingen naar de Grand Prix du Carnaval des Frises.

7. Tentoonstelling, Le vent du nord.

Het Fries museum bereidt een tentoonstelling voor onder de (werk)titel Le vent du nord. Hiervoor wordt een gastcurator aangetrokken  Verschillende opvattingen over het noorden in literatuur en beeldende kunst vormen het uitgangspunt voor deze breed opgezette manifestatie, waaraan naast Europese ook Nederlandse en Friese beeldende kunstenaars deelnemen.

 8. Een Friese soap voor allochtonen 

Er wordt een Friese soap opgevoerd door en voor allochtonen. Maar ook een aantal allochtone afleveringen door en voor Friezen. Zij worden voor de gelegenheid geschreven door bekende gastauteurs en gespeeld door een bont gezelschap van amateurs. De taal is thema van elke aflevering, (culturele) spraakverwarring is een belangrijke trigger voor de dramatische handeling. De stukken gaan op tournee langs dorpen in Fryslân (en worden uiteindelijk uitgezonden op tv).

 9. Plateau des langues

Thema: Taal als motor van cultuur. De conferentie is met name gericht op jongeren uit binnen en buiten Fryslân, autochtonen en betekenis die boven het regionale en zelfs geografische uitstijgt. Wat zijn de constanten en variabelen? Hoe is dit begripsveld historisch gepolariseerd in beelden en betekenissen, niet alleen binnen nationale kaders, maar ook binnen een Europese context? Hoe verhouden eigentijdse invullingen zich tot beelden uit het verleden? En wat betekent het noorden in multicultureel perspectief?

10. Een carnavaleske productie van Tryater

Tryater wordt gevraagd een loactie-productie voor te bereiden als onderdeel van het Frysk Carnaval

11. Grote Prijs van Franeker, een Fries toernooi voor satire en cabaret

Hoewel Frysân een rijke kleinkunsttraditie heeft (Winterjûnenocht, Tetman, Revue) zijn satire en cabaret in het huidige culturele aanbod niet rijk vertegenwoordigd. Dit festival zou een aanzet kunnen leveren om de Friese traditie van spot en zelfspot nieuw leven in te blazen. Gedacht kan worden aan een toernooi-formule waarbij aankomend en reeds gearriveerd talent hun kunsten vertonen voor een jury van deskundigen. Aan de prijs zou een tournee verbonden kunnen zijn. De Koornbeurs in Franeker zou als locatie kunnen dienen voor dit toernooi. Franeker is de oude Friese universiteitsstad en dus de ideale (intieme) locatie voor een cabaretfestival, waarbij het festival van Leiden wellicht als model kan dienen. Binnen het Friese studentenleven (Leeuwarden, Groningen) zou nieuw talent kunnen worden geworven. De Grote Prijs van Franeker kan een podium bieden voor een breed scala van satirisch aanbod, van stand-up comedians, conferenciers, satire en cabaret.

 12. Le vent du sud, een internationaal poëziefestival

Een poëzie-festival op een nader te bepalen (bijzondere) locatie. Deelname: dichters en schrijvers uit Fryslân maar ook ook uit allerlei taalgebieden uit Europa en elders in de wereld. Bovendien wordt een aantal in Nederland werkzame allochtone schrijvers en dichters gevraagd een bijdrage te leveren.

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)