Dingen die je niet mag zeggen

Er zijn twee dingen die je tegenwoordig beslist niet mag zeggen. Ten eerste: dat een uitspraak van iemand gelijk staat aan wat de nazi’s destijds beweerden. Ten tweede: dat de islam geen religie is maar een fascistische ideologie. Onlangs maakte Eurocommissaris Viviane Reding een vergelijking tussen de uitzetting van Roma’s door de Franse president Sarkozy en de deportaties van zigeuners door Hitler tijdens de Tweede Wereldoorlog. Na zo’n uitspraak kun je twee dingen doen. Voet bij stuk houden of je woorden terugnemen. De Eurocommissaris koos voor het laatste en deed de zaak daarmee geen goed. Als je beweert dat de islam geen religie is maar een ideologie, dan ligt de zaak wat ingewikkelder. Veel weldenkende mensen zullen deze uitspraak verre van zich werpen, omdat hij volgens hen indruist tegen het fundamentele recht van vrijheid van religie. Dat betekent echter niet dat je dan niet kunt blijven samenwerken met iemand die zoiets beweert. Sterker nog, je kunt dan samen nog altijd een regeerakkoord schrijven, als je het er tegelijk samen maar goed over eens bent dat je het over deze ‘verwerpelijke uitspraak’ absoluut niet eens bent.

Wat er misgaat in beide gevallen is het ontwijken van een inhoudelijke discussie over de zaak waar het in feite om gaat, dat wil zeggen: de gewraakte uitspraak als zodanig. Die inhoudelijke discussie wordt door de tegenstanders als een taboe ervaren. Het is voor hen absoluut onbespreekbaar om de handelwijze van Sarkozy – hoe verwerpelijk die ook mag zijn – met die van Hitler te vergelijken. Net zo goed als het onbespreekbaar is om de vraag, of de islam nu een fascistische ideologie is of niet, nu eens kritisch met elkaar tegen het licht te houden. Deze discussies zijn bij voorbaat uitgesloten. Dat kan natuurlijk niet. Een discussie kan nooit bij voorbaat uitgesloten zijn, want dat betekent het einde van het fenomeen discussie.

Door toe te geven aan dit taboe wordt in feite erkend, dat er zaken zijn waarover je niet met elkaar spreekt of mag spreken. Heilige zaken zijn dat. Maar wie heeft ooit verordonneert dat een zaak heilig kan zijn? Dat is meestal iemand die daar zelf belang bij heeft. Het onbespreekbaar maken van een zaak is in feite een stille vorm van dictatuur. Het is het tegendeel van het vrije debat dat eigen is aan een democratie. Daarmee komt een paradox in beeld. De vrijheid van het debat wordt in stand gehouden door een aantal hardnekkige taboes die deze vrijheid categorisch uitsluiten. Als er sprake is van een vorm van hedendaags fascisme, dan manifesteert die zich misschien wel bij voorkeur in een hardnekkig taboe om de symptomen daarvan bespreekbaar te maken.

Op 23 december 1930 verscheen in het communistische blad Tribune een artikel ‘Weg met het kerstfeest’. Dat artikel sloeg in als een bom. Het zou hetzelfde zijn als in De Telegraaf van morgen een artikel te lezen was met de titel ‘Weg met het Suikerfeest.’ Twee jaar later verscheen in hetzelfde blad Tribune een spotprent met twee arbeiders die de bijl aan het kruis van Christus zetten. Daaronder stond een fragment van een strijdlied dat in 1789 werd gezongen toen de Bastille in Parijs werd bestormd.

Christus op de mestvaalt!
De Heilige Maagd in de stal!
De Heilige Vaders naar de Duivel!
Leve de stem van het kanon!

Ook dit is ongehoord, zeker als je de boodschap vertaalt naar vandaag. Het zou hetzelfde zijn als morgen in De Telegraaf een spotprent zou verschijnen van de profeet Mohammed met een bom onder zijn tulband. Hoe het bijbehorend gedicht in de hedendaagse versie zou luiden, laat ik aan de fantasie van de lezers over. Deze manifestaties van vrije meningsuiting werden destijds van regeringswege niet getolereerd. Ze vormden zelfs de directe aanleiding tot de totstandkoming van het wetsartikel 147 lid 1, waarin het verbod op godslastering in Nederland nog altijd is vastgelegd. Door het instellen van die wet – die overigens bedacht werd door van de vader van de huidige minister Donner – was de discussie over de inhoud van deze gewraakte uitlatingen in feite in de kiem gesmoord. Ze werden bij wet verboden, voor nu en in de toekomst, omdat ze de intentie hadden om christenen te kwetsen.

Maar was dat ook zo? Deze uitlatingen hadden helemaal niet de intentie om christenen te kwetsen. Het artikel ‘Weg met het kerstfeest‘ stelde in feite de hypocriete schranspartijen aan de kaak, die doorgaans met dit christelijk feest gepaard gaan. Achteraf bezien waren deze uitingen een symptoom van een diepgrijpende kritiek op het christendom in het algemeen en het katholicisme in het bijzonder, die in het jaren van het interbellum steeds meer gehoor vond, en niet alleen bij communisten. Ook Menno ter Braak beschouwde het katholicisme in wezen als een totalitaire ideologie, waarin allerlei zaken van bovenaf werden verordonneert die haaks stonden op de oorspronkelijke boodschap van degene die deze religie van start had doen gaan. De Rooms-Katholieke Kerk streefde in zijn optiek naar wereldheerschappij, eiste gehoorzaamheid en onderdanigheid van zijn gelovigen, verzaakte zijn plicht tegenover de armen en de behoeftigen, en preekte als het moest zelfs geweld om de belangen van het instituut Kerk tegen de heidenen te verdedigen. Die ideologische kern was al vroeg in het christendom binnengeslopen door fanatieke geloofsijveraars als Paulus en Augustinus. Door die ideologische kern te ontkennen of onbespreekbaar te verklaren zou het debat over het christendom in het interbellum nooit van de grond zijn gekomen.

En gedebatteerd werd er in de jaren dertig, misschien wel heel wat meer dan nu. Menno ter Braak en Anton van Duinkerken gingen geen enkel taboe uit de weg in hun woordenstrijd over het christendom. Ze lieten zich ook niet weerhouden door dingen die je niet mag zeggen. Ze waren zelfs niet bang om te generaliseren. Wie over katholieken spreekt, mag over het katholicisme niet zwijgen. Ook katholieken zelf ontkwamen er niet aan, om de hand in eigen boezem te steken en kritisch te kijken naar de eigen geloofsleer die voor een groot deel vermolmd was door lauwheid of verminkt door triomfantalisme. Vorige week las ik het boek Dagboek van een dorpspastoor van Georges Bernanos, een katholieke klassieker uit de jaren dertig. Ik verbaasde me over de felle kritiek op Kerk en geloof die in dit boek aan de orde komt. Het zou tijd worden, dat een hedendaagse moslim een vergelijkbare roman schrijft: Dagboek van een imam bijvoorbeeld. Maar tegelijk als ik dit schrijf, realiseer ik mij hoe onzinnig deze gedachte is. Zelfkritiek van de hedendaagse moslim is alleen mogelijk als er een volwassen debat op gang komt tussen de islam en de hedendaagse seculiere wereld.

Waarom hebben we tegenwoordig geen Menno ter Braak die zo’n debat kan aangaan? Waarom zitten we opgescheept met Geert Wilders en andere populisten die het debat met de islam versimpelen tot een farce? In denk dat het antwoord op die vraag pijnlijk is. We zitten opgescheept met Geert Wilders, omdat de mensen, die werkelijk van wanten weten, er meestal het zwijgen toe doen en zich verschuilen achter politiek correcte opvattingen. Zij kijken – zoals Jacques Tichelaar – liever recht voor zich uit, of spreken – zoals Femke Halsema –  in de bedekte termen, als de moslim Izz ad-Din Ruhulessin bij Pauw & Witteman de steniging van een vrouw, die overspel heeft gepleegd, als een interne aangelegenheid van een islamistische staat beschouwt, hoe ‘onsmakelijk’ hij zelf een dergelijke straf ook mag vinden.

Tsja, wat moet je daarop ook zeggen? Je verzandt dan al gauw in een machteloze discussie over de reikwijdte van de universele mensenrechten, als je niet gewoon durft te zeggen waar het op staat, namelijk, dat steniging – hoe dan ook – een daad van barbaarsheid is. Steniging duidt op een absoluut gebrek aan respect voor de waardigheid van het menselijk leven. Steniging is daarom een vorm van fascisme. Nee, dat zeggen we natuurlijk niet, want we houden het netjes. Stel je voor,  je zou zomaar iets heel fouts kunnen zeggen. Iets wat de kiezer doet denken aan de taal van Geert Wilders. Nee, dan kun je beter een bijdrage overmaken op het gironummer van een actiecomité tegen steniging. Dan heb je tenminste een daad gesteld. Ook dit soort geruisloze gedragsverschuivingen levert op tragische wijze een bijdrage aan de verspreiding van het hedendaags fascisme.

Onlangs zag ik een interview met Tony Blair op tv. Het was een paar dagen voordat Geert Wilders zou spreken op Ground Zero. Blair liet zich bij die gelegenheid zeer kritisch uit over mensen als Geert Wilders. Zij zouden ons dwingen om stelling te nemen tegen de islam, terwijl juist een dialoog met goedwillende moslims broodnodig is. Dat is een tragische denkfout. Als je te maken hebt met een gemeenschap, waarin elementen zich schuil houden die kwade bedoelingen hebben, dan ga je allereerst het potentiële kwaad in de ideologie van die gemeenschap bestrijden, en niet eerst de goedwillende meerderheid van die gemeenschap van je morele gelijk overtuigen. Wie over moslims spreekt, mag over de islam niet zwijgen. Sterker nog, de dialoog met goedwillende moslims is pas mogelijk als de islam als totalitaire ideologie in vlijmscherpe bewoordingen aan de kaak is gesteld. Als je aan die woordenstrijd voorbijgaat, dan zul je inderdaad vroeg of laat met bommen moeten gooien, een daad waartoe Blair maar al te graag bereid is, mocht de nood in Iran aan de man komen.

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)