Terug in Delft
Gisteren was ik in Delft. Toen ik het station probeerde te verlaten, werd ik overvallen door dezelfde gewaarwording van totale verlatenheid die me onlangs in Arnhem overkwam. Wat een puinbak! Komt dit ooit wel weer goed? zo vroeg ik me ook hier af. Als voetganger kun je nauwelijks de stad inkomen. Je moet je een weg banen over zandpaden en hier en daar fietsers opzij duwen. Het schijnt hier ooit erg mooi te worden, maar aan de omvang van de ravage te zien, vraag me af of ik dat ooit nog mag meemaken. In 1967 heb ik zat een halfjaar in Delft gewoond. Ik studeerde toen bouwkunde aan de TU (toen nog TH) en had een studentenkamer in een oud huis vlak achter het station. De kamer was zo klein, dat de stoel eerst de deur uit moest voordat het opklapbed naar beneden kon. De hospita wist dan ook precies wanneer ik ging slapen en wanneer ik weer wakker was.
Ik ben toen zelfs nog ontgroend op de ouderwetse manier met kaalgeschoren kop en veel getreiter van ouderejaars, die me aanspraken met het woord ‘feut’. Op de Oude Delft liep ik nog even langs het monumentale pand van de katholieke studentensociëteit Alcuin, van Sanctus Virgilius. Ik kan niet zeggen dat ik werd overstroomd door een vloed van warme herinneringen. Op weg naar het terrein van de TU, waar ik een afspraak had met Michel van Eeten, kwam ik tot de ontdekking dat het gemeentebestuur van Delft onlangs besloten heeft om tegelijk maar de hele stad overhoop te halen. Ook hier is de Dienst Stadsontwikkeling recentelijk omgedoopt in de dienst Stadsverwarring. Als voetganger was het soms nauwelijks mogelijk om je weg te vervolgen zonder eerst over een hek met gaas te klimmen of een betonblok opzij te schuiven. Delft, ik hoop niet dat ik er ooit nog terug hoef te komen.