Fenomenologie van het Oostblok-hotel

‘De goede hotelkamer is onpersoonlijk. Zij hoeft daarom nog niet lu
guber te zijn. Ze kan zelfs vrolijk en gezellig wezen. En volkomen ‘be
woonbaar’. Dit blijkt wanneer mijn tijd gekomen is om weg te gaan. 
Wanneer de koffers zijn gepakt en het avontuur ten einde loopt, heb ik 
een van mijn vele mogelijkheden in de bewoning van een kamer gerea
liseerd. Nooit neemt een mens zonder enige weemoed afscheid van een 
door hem ‘bewoonde’ hotelkamer. En de herinnering aan mijn vele ho
telkamers op reis neem ik mee op de terugweg naar huis, van waaruit ik 
de rol van mijn maatschappelijke positie weer op mij zal nemen. Ver
rijkt en tot dieper inzicht gekomen keer ik terug van mijn vakantiereis. 
Maar dit thuiskomen is even tijdelijk als de reis. Wanneer de indrukken 
van het ‘avontuur’, van wat mij is ‘overkomen’ op mijn reis zijn ver
werkt, dan stijgen uit het rusteloze hart opnieuw verlangens op naar on
bekende horizonten, en worden weer nieuwe reisplannen gesmeed in de 
intimiteit van de eigen huiskamer. Niet ten onrechte: ‘ … il faut garder 
en soi la nostalgie du pays qu’ on n’ a pas visité, il ne faut jamais renoncer 
au voyage’

Aldus de socioloog professor dr. D.L. van Lennep in een essay dat gewijd is aan het fenomeen ‘De hotelkamer’. Het verscheen in 1951 in de bundel Persoon en wereld. Het waren de hoogtijdagen van de fenomenologie, een richting in de menswetenschap die in de jaren na de oorlog hoogtij vierde, vooral in de zogeheten ‘Utrechtse school’. Men wilde – zoals Buytendijk dat schreef – ‘de mens uit zijn wereld begrijpen, d.w.z. uit de zinvolle grondstructuur van het geheel van situaties, gebeurtenissen, culturele waarden waar hij zich toe richt, waarvan hij bewustzijn heeft, waarop hij zijn gedragingen, gedachten en gevoelens betrokken zijn – de wereld waarin de mens bestaat, die hij in de loop van zijn persoonlijke geschiedenis aantreft en vormt door betekenissen, die  hij aan alles geeft.’  Zo kon het gebeuren dat ook een hotelkamer een belangwekkend onderwerp werd voor wetenschappelijk onderzoek.

De fenomenologie was een wonderlijke tak van wetenschap. De fenomenoloog ging ervan uit dat noch de rede, noch de ervaring de fundamentele bron van menselijke kennis vormt. De ‘fenomenen’ zoals ze zich aandienden aan de beschouwer moesten voor zichzelf spreken. De fenomenoloog was alleen geïnteresseerd in de wereld zoals die zich voordoet in zijn eigen bewustzijn. Wat in zijn ogen van belang was, beperkte zich tot de ‘beleefde’, of beter gezegd : de ‘pre-reflexieve werkelijkheid’. Geestelijke samenhangen, die worden waargenomen, dienden zinvol te worden opgevat in een groter geheel. Maar in eerste instantie werden die indrukken beschreven in hun meest kale gedaante. De fenomenoloog diende zijn hoofd leeg te maken de omgeving te beschrijven zoals hij op hem afkomt.

Van Lennep gaat in zijn essay als  een ware fenomenoloog te werk. Hij analyseert de omgeving van een hotelkamer zoals een reiziger die ervaart, bij aankomst bijvoorbeeld, als hij zijn koffers uitpakt. Hij signaleert de indrukken van de kamer na een eerste wandeling in de omgeving van het hotel, maar ook na  de eerste nacht slapen. Hij beschrijft de verschillende typen hotelkamer: goedkope en dure, zakelijke en toeristische. ‘De kamer is een wijd gewaad,’ zo schrijft hij, ‘omdat een hotelkamer niet een kamer is die wij benoemen, die onze kamer is, maar die onze kamer wordt indien we hem bewonen.’ De reiziger eigent zich de hotelkamer toe. Hij neemt er tijdelijk bezit van en dat is een heel specifieke ervaring die stereotype en bijna tijdloze trekken vertoont.

In de afgelopen weken heb ik de fenomenologische beschouwing van Van Lennep nog eens aan mijn eigen ervaringen kunnen toetsen.  Twee weken lang verbleef ik in allerlei hotelkamers, voornamelijk in Oost-Europa. De hotelkamer van het voormalig Oostblok heeft iets eigenaardigs. Hij geeft je een vertrouwd gevoel en heeft tegelijk iets vervreemdends. Het is alsof je er eerder bent geweest in een andere tijd, een déja vu zoals dat heet. Veel hotels in Oost-Europa zijn in de jaren zestig gebouwd volgens de principes van het Nieuwe Bouwen van na de oorlog. Veel beton dus en een zuiver functionele vormentaal.

Zo verbleven wij in het Kroatische kustplaatsje Vodice in een enorme betonkolos die in de jaren zestig nog op last van Tito was gebouwd. Inmiddels was het grondig gerenoveerd, maar de sfeer van destijds was nog altijd voelbaar. Hotel Olympia, een kosmopolitische naam, alsof de eigenaar destijds wilde aangeven dat men goed bij de tijd was. Het gebouw deed me denken aan Hotel Olympik in Praag, waar ik begin jaren negentig een week verbleef. Dat was ook zo’n betonkolos aan de rand van de binnenstad. Hotel Olympik was destijds en persoonlijk geschenk geweest van Fidel Castro aan de stad Praag. Er heerste een soort gedateerde luxe die deed denken aan een film uit de jaren zestig.

Volgens mij zin veel hotels uit het voormalige Oostblok getrouwe kopieën van hotels uit films van Jams Bond. Het een een bekend feit dat veel communistische regeringsleiders tijdens de Koude Oorlog grote liefhebbers waren van Bond-film. Het gewone volk mocht die films niet zien, maar onder trouwe partijleden circuleerden videobanden van Bond-films. Ze keken hun ogen uit. Al die luxe hoteldecors zijn wellicht ook de inspiratiebron zijn geweest voor hun eigen hotels die ze op last van de staat lieten bouwen. Zo deed het hotel Olympia me sterk denken aan het hotel in Miami dat een belangrijke rol speelt in de film Goldfinger. In dit hotel kon je vanaf het balkon van je hotelkamer het niervormige zwembad zien. De grote tegenstander van Goldfinger speelde poker aan de rand van het zwembad, maar liet zijn lieftallige assistente vanaf het balkon met een verrekijker de kaarten van zijn tegenstander bespioneren. Totdat Bond daar persoonlijk een stokje voor stak.

Helaas was het zwembad in Hotel Olympia nog niet open. Er zat nog niet eens water in, want het echte seizoen moest nog beginnen. Werklieden waren bezig de bodem van het bad schoon te maken en de loszittende tegels eromheen werden opnieuw vastgezet. Juist die lamlendige sfeer van een hotel, dat nog niet echt in gebruik is, versterkte het voormalige Oostblok-gevoel. Ik kreeg heimwee naar de tijd van James Bond, toen Oost nog Oost was en West nog West. Van Lennep besloot destijds zijn fenomenologische beschouwing over de hotelkamer met een citaat van de schrijver Julien Green. Hij had gelijk. Beter kun je het niet formuleren terwijl je tegelijk een subtiel signaal afgeeft dat je zelf niet van de straat bent:  ‘… il faut garder 
en soi la nostalgie du pays qu’ on n’ a pas visité, il ne faut jamais renoncer 
au voyage.’

 

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)