Een levende legende

Op 25 april a.s. wordt Johan Cruijff zestig jaar. Wij zijn bijna even oud, want ik wordt op 1 december 60. Als kind woonden wij niet zo ver van elkaar af. Hij in Betondorp, ik even verderop in de Watergraafsmeer. Ik heb nooit met Cruijff op straat gevoetbald. Ook niet op het veld. Dat laatste had wel gekund, als ik in de Watergraafsmeer bij een club was gegaan. Maar bij ons thuis waren ze katholiek, dus moest je ook op een katholieke voetbalclub. Dat werd dus RKAVIC en die speelden aan de Kalfjeslaan in Amstelveen. Ik zag Cruijff pas voor het eerst in 1964, toen hij ging voetballen voor het eerste van Ajax. Wel moeten we eind jaren vijftig als kind samen op de tribune in het stadion hebben gezeten. Mijn eerste wedstrijd in het Ajaxstadion zag ik in het seizoen 1957-58. Ajax-Eindhoven: 3-1. Ook herinner ik me een wedstrijd tegen Sportclub Enschede, waar Abe Lenstra nog meedeed. Bij Ajax stond toen Rinus Michels in de spits.

Gisteravond zag ik de herhaling van de documentaire Cruijff en Beckenbauer. De broers van beiden vertelden hoe het was om op te groeien als de broer van een voetballegende. Dat leverde prachtige beelden op. Zo zag ik de kleine Cruijff met zijn dunne spillepootjes een gigantisch grote bal omhoog houden in de Akkerstraat in Betondorp. Opeens viel het me op dat hij dezelfde trui droeg, die ik als kind ook heb gedragen. Grijs met een witte baan horizontaal dwars over de borst en doorlopend boven aan de mouwen. Ik weet ook wel hoe dat komt. Ik wilde destijds dolgraag zo’n trui hebben, omdat Eddy Pieters Graafland, de toenmalige keeper van Ajax, ook zo een droeg. Iedere jongen van mijn leeftijd , die op zondag naar Ajax ging, wilde zo’n trui. Bij Pieters Graafland had een grijze met een zwarte streep overdwars, maar die was nergens te krijgen. Daarom was die zo magisch. Het bleef behelpen met een witte streep.

Henny Cruijff vertelde over het overlijden van hun vader, die een hartkwaal had (net als Johan overigens). Dat moet in 1960 zijn geweest, want Cruijff zat toen in de hoogste klas van de lagere school. De beide jongens zaten daarna een tijdje in Enschede, waar ze gingen kijken bij Sportclub Enschede waar Fahdronc trainer was. Cruijff heeft hem nog verdedigd toen hij later als bondscoach in de problemen kwam. Dat zijn mooie dingen om te horen. Je zag ook het graf van zijn vader op de Nieuwe Oosterbegraafplaats, helemaal in de hoek aan de Middenweg, zo dicht mogelijk bij het Ajaxstadion. Zo had zijn vader dat gewild. Mijn eigen vader overleed 6 jaar later, op 8 mei 1966, en werd ook begraven op de Nieuwe Oosterbegraafplaats, maar dan in de ander hoek, dichtbij het witte kerkje aan de Gooise weg. Mijn vader was dan ook niet echt een voetballiefhebber.

Ik realseer me steeds meer dat Johan Cruijff langzaam geschiedenis wordt. Er zijn steeds minder mensen die hem nog in het echt hebben zien spelen. Eigenlijk bestaan er niet eens zoveel opnamen van hem. Een paar mooie doelpunten, de boogbal bijvoorbeeld tegen ADO in het Zuiderpark en natuurlijk het WK van 1974. In 1978 in Argentinië was Cruijff er niet bij. Zijn broer Henny had daar een prachtige anekdote over. Achteraf wilde hij het gemis van Cruijff wat relativeren tegenover een Ajaxspeler die er in de finale wèl bij was geweest (waarschijnlijk Johnny Rep). Dat had hij niet moet zeggen. Hij werd met een indringende blik aangekeken en kreeg meteen de vraag toegeworpen: ‘Weet je wel wie bij ons in de spits speelde? …NANNINGA… (met een heel lang aangehouden dubbele NN het midden). Dat is typisch Amsterdams, een naam een beetje vervormd zodanig uitspreken dat het effect vernietigend is.

Cruijff is een nog levende legende. Het was pure magie wat hij soms liet zien. In mijn verhaal ‘Een vlindertuin in Betondorp’ heb ik ooit geprobeerd die magie een beetje te doorgronden. Maar met taal kun je er niet bij. Woorden schieten tekort als het om het goddelijke op aarde gaat. Godfried Bomans had vlak voor zijn dood in 1971 nog een interview met Johan Cruijff. Dat leverde enkele rake typeringen op die redelijk in de buurt komen. ‘Johan Cruijff’, zo schreef hij, ”doet in zoverre aan een engel denken dat ook een engel niet aan de zwaartekracht onderhevig is. Ik heb hem vaak zien spelen en mij dan telkens verwonderd dat hij na afloop gewoon met de anderen mee het veld afliep en niet opsteeg en over de tribunes heen aan de einder verdween. Vermoedelijk houdt hij zich in. Er is een grens aan populariteit en die wil hij niet overschrijden. Ook in zijn gezicht zit iets engelachtigs. Het is voornamelijk uit verbazing samengesteld, maar dan het soort verbijstering van iemand die uit een wolk op aarde gevallen is en zich dan verder zo goed mogelijk behelpt tussen de logge wezens die hij daar aantreft”

En even verderop:

“Nu kan men een volstrekt nieuwe creatie niet anticiperen en het is aardig de totale verbijstering te zien waarmee de tegenstander zich zowel tot ooggetuige als slachtoffer ziet teruggebracht. Ik vroeg hem of hij hierbij ook wel nadacht. Hij zei: “Nee, want dan ben je te laat.” Dat is natuurlijk niet helemaal waar. Vóór hij de beweging maakt, moet hij daarvan een conceptie hebben; maar tussen plan en uitvoering verloopt bij Cruijff zo weinig tijd dat zij simultaan schijnen te verlopen. Ik zei hem dit en hierop antwoordde hij: “Daar heb ik geen weet van.”

Zo was het, Cruijff wist zelf niet hoe bovenaards het was wat hij allemaal deed. Hij is de allergrootste voetballer die ooit op een veld heeft rondgelopen. Alleen wie hem met eigen ogen heeft zien spelen, weet dat dit ook werkelijk waar is.

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)