Then what are we fighting for
Tijdens de Tweede Wereldoorlog stelde de minister van financiën van de Engelse regering aan Winston Churchill voor om een deel van het kunstbezit van de staat te verkopen, om zo de almaar stijgende kosten van de oorlogsvoering te kunnen financieren. Churchill zou toen geantwoord hebben met een van zijn vermaarde oneliners: “Then what are we fighting for?” Ik kende deze anekdote niet. Van de week hoorde ik hem voor het eerst uit de mond van Joop Mulder, artistiek directeur van Oerol. Hij was een van de insprekers op het Provinciehuis bij de behandeling van het plan van de Provincie Friesland en de gemeente Leeuwarden om culturele hoofdstad van Europa te worden.
Ik ben daarna is gaan uitzoeken op internet of het inderdaad waar is of Churchill dit letterlijk zo gezegd heeft. Zo ontdekte ik dat er tal van varianten van deze woorden in omloop zijn. Ook is niet duidelijk wanneer Churchill dit gezegd zou hebben, laat staat of hij dit ooit ook daadwerkelijk zo gezegd heeft. Maar ook als is het niet waar, dan is het in ieder geval mooi gevonden. Het citaat werkt uitstekend als ondersteuning voor een pleidooi voor het belang van de kunst, of anders wel bij een protest tegen de bezuinigingen van de overheid op kunst en cultuur. Als we de kunst moeten verkopen, waar vechten we dan eigenlijk voor?
Maar klopt het ook wat hier wordt beweerd? Is de kunst het hoogste goed, dat we in laatste instantie zouden verkopen, als de nood aan de man komt en we ons met wapens moeten verdedigen? Vervang het woord ‘oorlog’ door de woorden ‘economische crisis’, en je staat voor het dilemma van vandaag. Wat is de kunst ons waard in tijden van crisis? Waar vechten we voor, als we de welvaart overeind willen houden? Toen ik vorige week gevraagd werd hier iets te zeggen bij de opening van deze manifestatie heb ik meteen ja gezegd. Niet omdat ik automatisch inga op elk verzoek om te demonstreren tegen de bezuinigingen. Integendeel. Als ik heel eerlijk ben, dan moet ik u bekennen dat ik niet in alle opzichten een tegenstander ben van het beleid van deze regering.
Het is een ongelukkig binnenkomer misschien bij deze tentoonstelling van vandaag. Bovendien ben ik dertig jaar lang zelf beroepsmatig werkzaam geweest in de sector beeldende kunst, en dan is het niet zo chique om nu te gaan spugen in je eigen bron. Meningen over de overheidssteun voor kunst en cultuur worden sterk bepaald door de positie die je inneemt in het veld. Belangen vertroebelen de standpunten en het is vrijwel onmogelijk om een onbevangen mening te hebben als je zelf – direct of indirect – baat hebt bij die overheidssteun. Misschien is dat ook een van de redenen waarom ik de huidige bezuinigingsgolf nu met andere ogen bekijk. Wiens brood men eet, diens woord men spreekt.
Maar los daarvan, een economische crisis is nog geen oorlog. We leven in een bevoorrecht deel van de wereld. Bovendien ben ik van mening dat een mens ook zonder kunst heel goed gelukkig kan worden. Kunst is geen halszaak voor ons bestaan. Vrede, veiligheid, gezondheid, armoedebestrijding en vrijheid van meningsuiting vind ik persoonlijk belangrijker dan kunst. Wat is dat eigenlijk kunst? Een woordje van slechts vier letters en in het Engels nog maar drie. Kunst is niet heilig, ook al zijn er mensen die ons dat wijs willen maken. Om u eerlijk te zeggen: Ik geloof niet in kunst. Ik geloof in kunstenaars.
Kunstenaars zijn van een ander ras. Het zijn mensen van elders die al duizenden jaren voor het venster staan, roepen in de woestijn, waanzin planten tussen vastgeroeste opvattingen, hun publiek beledigen, doof zijn als Beethoven, kromme vingers van de reumatiek hebben als Renoir, een tumor in hun hoofd hebben als Ravel, vrijwel blind zijn als Monet, moeten stelen om te eten als François Villon, om wier begrafenis gebedeld moet worden als bij Belà Bartók, maar die door niets en niemand zijn tegen te houden. Ik geloof in de kracht van de verbeelding, maar dat is iets anders dan kunst. Die verbeelding is niet weg te vagen. Niet door een oorlog en niet door een crisis. Dat zelfbewustzijn miste ik wel eens in protesten in de afgelopen maanden tegen de bezuinigingen van de regering. De verbeelding is zelfs sterker dan de kunst zelf. Het beste kunstwerk – zo heeft Marcel Duchamp ooit beweerd – is een schilderij van Rembrandt dat gebruikt wordt als strijkplank.
Wat bedoelen we eigenlijk met dat hoogdravende woord ‘beschaving’? Zo’n honderd jaar geleden waren het kunstenaars die zich keerden tegen de fundamenten van burgerlijke beschaving die als bankroet werd beschouwd. De beschaving van de brave burger, zo beweerde Marinetti, is gedoemd te verdwijnen, net zoals kathedralen, torens, vestingmuren en het pacifistisch ideaal’. Eerder al riep Alfred Jarry zelfs openlijk op tot geweld: ‘Zodra ik de financiën van de banken heb gejat zal ik ze allemaal afmaken en hem dan smeren.’ Wie was hier eigenlijk beschaafd? Toch niet de kunstenaar zou je achteraf zeggen.
Bezuinigingen op de kunstsector betekenen dan ook zeker niet het einde van de beschaving. Ik heb dit jaar dan ook niet meegedaan aan de zogeheten Mars der beschaving. Dergelijke leuzen zijn volgens mij zwaar overdreven en zelfs op het hysterische af. Ze werken ook alleen maar averechts. Een Mars der verbeelding. Daar was ik in mee gaan lopen. De verbeelding, dat is waar mensen bang voor zijn, die zelf geen verbeelding hebben: de dorknopers, de regelneven, de managers, de mensen die alleen kunnen tellen en plannen. Dié mensen zijn als de dood voor de verbeelding van de kunstenaar. ‘Als de verbeelding uit de wereld is verdwenen,’ schreef Baudelaire, ’kunnen er alleen nog minnaars van prostituees en minnaars van de wolken bestaan.’
Wat ik sympathiek vind aan deze manifestatie is dat kunstenaars in het verweer komen met hun eigen middelen. Negenentwintig kunstenaars, die aangesloten zijn bij BAS, geven op geheel eigen beeldende wijze hun reactie op het kunstbeleid van deze regering. Zij demonstreren niet met voor de hand liggende leuzen, maar de met de producten van hun verbeelding. Wie geen oog heeft voor het belang van beeldende kunst kan alleen door de kunst zelf overtuigd worden van het tegendeel.
Onlangs sprak ik de van oorsprong Friese kunstenaar Hans van Houwelingen die bezig is met een kunst opdracht voor het nieuwe Provinciehuis in Leeuwarden. Hij verbaasde zich erover dat de kunstwereld zich zo makkelijk opzij laat zetten door deze rechtse regering en niet haar eigen politieke kracht aanwendt. Kunst is niet alleen maar autonoom en waardevrij, maar heeft altijd ook zelf politieke implicaties. Omgekeerd zouden politici veel kunnen leren van de verbeelding van kunstenaars. Het is soms tenenkrommend om te zien hoe politici het belang van de Euro en steun aan Griekenland aan hun kiezers proberen uit te leggen en tegelijk wijzen op de noodzaak van meer bezuinigingen.
Met dat soort paradoxen hebben kunstenaars doorgaans veel minder moeite. Kunst is het domein bij uitstek van de paradox en het is vreemd dat politici die kwaliteiten van de kunstenaar niet weten aan te wenden om hun moeilijke boodschap te verkondigen. Omgekeerd is het vreemd dat kunstenaars niet hun eigen verbeelding inzetten als wapen tegen deze al te rigoureuze bezuinigingsplannen. Welnu, met deze manifestatie bij BAS wordt Hans van Houwelingen op zijn wenken bediend. Het zijn immers de kunstenaars die hier zelf laten zien waartoe hun verbeelding is staat is, en daar kunnen heel wat politici jaloers op zijn. Als we de verbeelding niet meer hebben ….. Then what are we fighting for?”