Jopie Huisman en De Kleur van Friesland

De artistieke verdiensten van 
Huisman komen in deze biografie minder aan bod. Eén keer looft 
Van Keimpema diens kwaliteiten 
in alle toonaarden, nadat hij zich 
eerst boos heeft gemaakt over de 
typering die Huub Mous over Jo
pie’ s werk had gegeven in zijn ‘De 
Kleur van Friesland’. “Als ook het 
Hema-publiek voor je valt mag 
het geen kunst meer heten, dat 
zit er achter. Het is van Mous een 
vorm van jalousie de metier, wat 
een kwalijker eigenschap is dan 
haatdragendendheid”, aldus de 
schrijver.

Deze passage stond gisteren te lezen in de Leeuwarder Courant in een bespreking van Wim Vervoort van de biografie, die Albert van Keimpema scheef over Jopie Huisman. Doie biografie werd gisteren werd aangeboden aan Ed Nijpels bij de opening van de tentoonstelling Jopie Huisman de Andere Kant in Workum. Ik werd erop geattendeerd door Henk van der Veer, anders was het mij ontgaan, want ik lees die krant niet meer. Haatdragendheid! Het moet niet gekker worden. Voor alle zekerheid heb ik de passage er nog maar eens op nageslagen die ik in mijn boek De Kleur van Friesland aan Jopie Huisman heb gewijd. Het is een verkorte versie van een artikel dat ik in 2000, enkele dagen na het overlijden van Jopie Huisman, in de Leeuwarder Courant – op verzoek van de kunstredactie – heb gepubliceerd. (zie: De Krant van Toen) Destijds kreeg ik veel positieve reacties op dat stuk, niet alleen van mensen uit de kunstwereld, maar ook gewoon van liefhebbers van zijn werk. Onbegrijpelijk dat Albert Keimpema mijn woorden nu zo heeft opgevat. Voor alle duidelijkheid volgt hieronder de passage over Jopie Huisman uit De Kleur van Friesland. Oordeelt u zelf.

***

Dat gold zeker niet voor het werk van Jopie Huisman, want daar kwamen de mensen in drommen op af.  De definitieve doorbraak was een wonderlijk fenomeen dat typerend was voor de tijd.  Al zijn werk van vóór 1974 oogt achteraf  weinig oorspronkelijk. Braaf zelfs. Met de portretten van zijn vader misschien als enige uitzondering. Je ziet de naweeën van Van Gogh in het werk van de jaren vijftig, en daarna een karikaturaal aftreksel van expressionisme en wat onverwerkte invloeden van Ensor. Niets wijst er dan op dat hij ooit beroemd zal worden. Acht jaar lang had hij de schilderkunst achter zich gelaten, want hij had zich voorgenomen om tien jaar lang niet te schilderen.[1] En dan, in 1974, is hij er opeens met een opmerkelijke comeback, midden in de spotlights van de media. Met een eigen stijl, een dunne, haast fotografische manier van schilderen die vaak realistisch wordt genoemd, maar dat zeker niet is.  Jopie Huisman vervormt en stileert op subtiele wijze. Het perspectief lijkt soms platgeslagen, de organisatie van het vlak heeft alle aandacht. Het zakelijk realisme van voor de oorlog vindt hij in feite opnieuw uit. Zo ontwikkelde hij een intense manier van schilderen waarin elke steek van het breiwerk zichtbaar werd gemaakt, maar tegelijk een aangename ritmiek in de lijnvoering ontstond. De kleuren werden getemperd in een nostalgisch scala van roden, bruinen, oker en terra. Maar bovenal vindt hij opeens zijn eigen onderwerpen. Dingen die letterlijk voor de hand liggen in zijn eigen omgeving. De afgedankte lompen en metalen in zijn atelier in Herbaijum, voorwerpen die hij opeens met een andere blik ging bekijken. Een blik waar hij de tijd voor nam.

Al tijdens de opening van de tentoonstelling van dit werk in ’t Coopmanshûs, op 25 oktober 1974, zond de KRO een documentaire uit. In de jaren daarop zouden nog heel wat  televisieoptredens volgen. Niet alleen zijn werk deed het goed voor de camera, ook de schilder zelf wist het verstilde mysterie van zijn kunst uitstekend te verwoorden. Ook toen zijn werk zich ging herhalen en zelfs minder werd, bleef zijn roem alleen maar toenemen. Jopie Huisman was niet alleen schilder, maar ook performer, en niet te vergeten een regisseur van zijn eigen mythologie. In 1979  was deze  ‘schilder van het mededogen’ – want zo werd hij inmiddels genoemd – te zien in een 50 minuten durende uitzending op de landelijke televisie.[2] Het stramien van de  mythe heeft zich dan al helemaal gevormd. Bekende anekdotes passeren nog eens de revue. Verhalen over iets wat er nog was in zijn jeugd, maar definitief uit de wereld leek verdwenen. Verhalen over de Holle Mar, waaruit hij wel een halve emmer modder had willen opvreten, als zijn maag het had toegestaan. Verhalen ook over zijn vader, die hij schilderde na de dood van zijn moeder, uit verf en modder met tranen vermengd. Kortom, verhalen over de jaren toen de paling nog altijd in de sloot zwom als de koeienpens te duur was geworden Want het waren altijd verhalen over de armoede, over de tijd dat je met niks volmaakt gelukkig kon zijn. Jopie Huisman kwam met die beelden en verhalen in een tijdperk dat Nederland aan het bekomen was van de opkomende welvaart en de maalstroom van de jaren zestig.

Deze pasklare nostalgie uit Friesland, waar het karige leven toch goed was geweest, sloot naadloos aan bij het groeiende verlangen naar een goede oude tijd. Zo werd zijn werk een icoon voor alles wat opeens voorgoed voorbij leek en nooit meer terug zou komen. De tijd ook toen Abe nog doelpunten maakte met de buitenkant van de linker schoen en geluk nog heel gewoon was.. De landelijk doorbraak van Jopie Huisman in 1974 werd mede veroorzaakt door een tijdgebonden gevoel van heimwee dat overal de kop opstak.  De schilder van het mededogen werd een schilder voor iedereen. Hij nam de plaats in die Gerrit Benner en Boele Bregman hadden achtergelaten in de mythe van de Friese autodidact. Benner stierf in 1981, Bregman in 1980, maar Jopie Huisman zag het gebeuren wat zelfs Pier Pander niet was gelukt  Nog tijdens zijn leven werd een apart museum voor zijn werk gebouwd, dat in 1992 in Workum geopend werd.[3] Met zijn minutieus en ambachtelijk realisme raakte hij de achillespees van de moderne kunst. Hij vond de massa terug, precies daar waar de beeldende kunst het grote publiek was kwijtgeraakt. In de betovering van de nabootsing, in het verlangen ook dat een schilderij kan oproepen om ooit datzelfde te kunnen wat alleen een groot schilder kan. 


[1] Sikke Doele. Jopie Huisman in it Coopmanshûs in Franeker, Een indrukwekkende come back. Leeuwarder Courant, 1 november 1974.

[2] De NOS zond op 26 april 1979 deze documentaire uit in het programma ‘Beeldspraak.’ Zie ook: Joost Hesseling (samenst.) Jopie Huisman, Schilder van het mededogen, Haarlem, 1996

[3] In 1986 was het Museum Jopie Huisman al van start gegaan in een bestaand pand tegenover het huidige museum.

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)