Wim Bors (1939-2010)

Gisteravond hoorde ik van zijn vrouw Lucie het trieste bericht dat Wim Bors is overleden. Wim was een excentriek, warmbloedig, impulsief en bijzonder mens. En hij was ook nog kunstenaar en niet te vergeten, initiatiefnemer van het Media Art Festival. Van de honderden kunstenaars, die ik Friesland in de afgelopen decennia heb leren kennen, behoort hij tot de zeer weinigen met wie ik echt bevriend ben geraakt. Ik wist al een paar maanden dat hij ongeneselijk ziek was, maar toch kwam het bericht als een schok. Wim en ik voelden elkaar altijd heel goed aan. We hadden ook iets met elkaar gemeen. Dat was onze liefde voor Frankrijk, het Franse chanson en met name Leo Ferré (1916-1993), die Wim persoonlijk goed heeft gekend.  Een van de eerste tentoonstellingen die ik in Friesland mocht openen was een expositie van Wim die gewijd was aan Ferré. Het was in mei 1986. De tekst van die toespraak heb ik nog altijd bewaard.  Toen ik hem uitsprak in de toenmalige Fiji-Gallery aan de Eewal in Leeuwarden, trilden mijn handen. Nadien zorgde Wim er altijd voor dat er een lessenaar voor me klaar stond, als ik een tentoonstelling van hem moest openen. Wim lette altijd op alles, ook op de kleine dingen. Hij was een mooi mens.

*

Met het verstrijken van de tijd verdwijnt alles, zelfs herinneringen. Toen Wim Bors mij vroeg of ik deze bijzondere tentoonstelling wilde openen, 
waren het herinneringen waardoor ik mij in het bijzonder aangesproken voelde. 
Op de eerste plaats ken ik Wim en ook zijn werk al enige jaren en ik was zeer verrast door deze nieuwe prenten die zijn voortgekomen uit bewondering voor de poëzie en de chansons van Leo Ferré. En daarnaast was dit een bewondering 
die wij samen bleken te delen, al is bij Wim misschien eerder sprake van een fascinatie. De teksten van Ferré bevatten zinnen die bijblijven, 
verbonden raken met herinneringen ook al verstrijkt de tijd. Zo is het 
althans mij vergaan toen ik nog op de middelbare school voor het eerst 
platen van hem kocht, en met mijn gebrekkige kennis van het Frans die niet 
verder reikt dan Mots et tournures difficiles de moeilijke woorden en 
zinswendingen van zijn poëzie probeerde te ontcijferen.

Ik had het geluk een Franse leraar te treffen die een beetje gek was. Als hij op school verscheen, was dat niet zelden na een nacht van overmatig 
alcoholgebruik. Hij beweerde dan bij hoog en bij laag dat hij een buiten
echtelijk kind was van Charles de Gaulle, tekende voor aanvang van de les 
het kruis van Lotharingen op het schoolbord om vervolgens een uur lang uit het hoofd gedichten van Rimbaud en Baudelaire te declameren. Eens per maand gaf hij met grammofoonplaten een concert van Franse chansons op een geluidssterkte die twee verdiepingen hoger de leraar Duits tot wanhoop kon drijven.

Het zijn deze concerten geweest die mijn belangstelling voor poëzie 
hebben wakker geroepen en de oorzaak waren dat ik nog jaren lang Gauloises 
heb gerookt. Het was de tijd van zwarte coltruien, café culturel, rokerige 
schoolfeestjes met visnetten aan het plafond en druipkaarsen op tafel 
waarbij de chansons van BreI, Brassens en Ferré passende muziek vormden om je in een dergelijk decor af te kunnen zetten tegen burgerlijke truttigheid. De rokerige schoolfeestjes zijn verdwenen zoals alles met het verstrijken 
van de tijd, maar de teksten van Ferré zijn blijven hangen. ‘Op de school van de poëzie,’ zingt hij, ‘daar kun je niets leren, daar moet je vechten.’

Ferré die in augustus zeventig jaar hoopt te worden zingt al meer dan veertig jaar zijn eigen teksten en componeert muziek, niet als een vrijblijvend amusement, maar als een persoonlijke strijd. Poëzie betekent voor hem 
meer dan een aaneenschakeling van mooie woorden, die alleen maar vage sentimenten kunnen oproepen. De kracht die van zijn poëzie kan uitgaan heeft hij zelf 
eens verklaard met de volgende woorden: ‘Ik povoceer de liefde en de revolutie. Ik  ben een immens provocateur. Wapens en woorden zijn hetzelfde. Ze kunnen doden op de zelfde wijze. We moeten de rationaliteit van oude woorden om zeep helpen, met woorden die heel betrekkelijk, krom zijn zoals u wilt (… ) De poëzie van vandaag zingt niet meer, ze kruipt..’

Het is deze opvatting van poëzie die maakt dat de chansons van Ferrè 
anno 1986 nog steeds springlevend zijn, wat ook bleek tijdens zijn prachtige 
concert dat hij afgelopen februari in Utrecht ten gehore bracht. Poëzie 
heeft voor hem te maken met een persoonlijk engagement, dat niet gebaseerd 
is op politieke doctrines, maar op een soort instinctief anarchisme. Een 
diepgewortelde hang naar complete vrijheid, die door niets en niemand wordt 
weerhouden – ni dieu, ni maître. Het is dit instinctieve anarchisme dat volgens Ferré eigen is aan dichters die met woorden kunnen provoceren tot nieuwe ervaringen, maar ook  eigen is aan kunstenaars. Kunstenaars zijn van een ander ras. Het zijn mensen van elders die al twintigduizend jaar voor het venster staan, roepen in de woestijn, waanzin planten tussen vastgeroeste opvattingen, hun publiek beledigen, doof zijn als Beethoven, kromme vingers van de reumatiek hebben als Renoir, een tumor in hun hoofd hebben als Ravel, moeten stelen om te eten als Francois Villon, om wier begrafenis gebedeld moet worden als bij Bela Bartok, maar die door niets en niemand zijn tegen te houden.

De chansons van Ferré zijn niet verouderd, integendeel zijn publiek 
heeft zich steeds vernieuwd. Dat bleek eens te meer in de roerige dagen van mei ’68 in Parijs. De poëzie lag toen op straat, en werd geschreven op de muren van de stad. Onder te straatstenen lag het strand en de verbeelding leek aan de macht te komen. Een jonge generatie herkende dat wat hen bewoog in de teksten van Ferré, die nu plotseling actueel en zelfs staatsgevaarlijk werden. Het werd Ferré verweten dat hij op een 
rijdende trein was gesprongen, opportunistisch met zijn teksten inspeelde 
op de kortstondige euforie van revolutie.  Maar waar hij over zong had hij al jaren beweerd en zou hij ook. ’68 met een neg grotere gedrevenheid blijven 
herhalen. ‘Er is er maar één op de honderd, en toch bestaan ze. Ze blijven 
standhouden, de handen omhoog of de handen omlaag. Blijmoedig en daar het volhoudend: de anarchisten.’

Het toeval wilde dat ik zelf in mei ’68 in Parijs was toen de onlusten 
uitbraken. Twee weken lang probeerde ik alles op te schrijven wat op de 
muren te lezen stond. In het Odéon theater heb ik toen gedisciplineerde discussies bijgewoond, waarbij werd gesproken over een maatschappij die er totaal anders uit kan zien, terwijl in de wandelgangen gewonde studenten lagen die niet naar een ziekenhuis durfden uit angst gearresteerd te worden. Het waren deze achteraf onwerkelijk ervaringen die maakten dat de 
poëzie van Ferré nadien voor mij iets meer is gaan betekenen dan alleen 
de herinnering aan rokerige schoolfeestjes. De Gaulle had de opstandige 
studenten uitgemaakt voor honden die hun eigen nest bevuilen, en Ferré zong later: ‘Ik ben een hond. Je suis un chien.’

Anarchisten en romantici, zo wordt wel eens beweerd, delen uiteindelijk 
hetzelfde lot, ze branden op als fakkels of eindigen cynisch en dronken in donkere cafés. BreI stierf in ’78, Brassens in ’81, maar Ferré zingt 
nog steeds. Het is zijn overwinning dat hij nooit heeft gecapituleerd ook 
met het verstrijken van de tijd waarbij doorgaans alles verdwijnt. Zoals ik in het begin al noemde waren het herinneringen waardoor ik 
mij aangesproken voelde deze bijzondere tentoonstelling te mogen openen. 
Ik denk dat er twee redenen zijn waarom dit een bijzondere tentoonstelling 
is. Op de eerste plaats de gedrevenheid waarmee Wim Bors met zijn vrouw 
Lucie deze reeks van prenten heeft gemaakt. Een gedrevenheid die ook is 
herkend door Ferré zelf, die spontaan en enthousiast reageerde op zijn 
werk, inmiddels een aantal intensieve ontmoetingen met Wim heeft gehad en al zijn medewerking heeft toegezegd voor een nieuwe grafiekmap die al op stapel 
staat.

Een bijzondere tentoonstelling is dit ook omdat het een voorproefje 
is van een nieuwe expositieruimte de Fiji Gallery – waarmee Wim vanaf 
september op de verdieping hierboven zal gaan starten. Hij heeft eerder 
in Den Haag bewezen ook het vak van galeriehouder te verstaan, en deze ruimte zal een welkome aanvulling kunnen betekenen op de expositiefaciliteiten in deze stad. Artiesten laten zich door niets en niemand tegenhouden – ook Wim Bors niet – ook al zou ik niet besluiten met de woorden, dat ik deze tentoonstelling hiermee graag voor geopend verklaar.