Heiliger dan welke God dan ook

‘De selfferwêzentliking fan’ e iene wurdt troch de oare opfette 
as in bedriging, en mei rjocht. It stabilisearjen fan it ‘ik’ en it 
labilisearjen fan it ‘jimme’ binne beide it doel fan’ e skriuwer, en 
wat op in stuit de grutste oantrûn jûn hat, wat doel wie en wat 
bydoel of gefolch, dat is meast net út te meitsjen. Yn alle gefal
len wurdt de bedriging it slimst field as de selsferwêzentliking it 
sterkst is, en it iene sawol as it oare hinget of fan it literêre kin
nen fan’ e auteur. Allinne grutte skriuwers bringe it ta prosessen, 
dat mei foar Van het Reve in treast wêze.’

Aldus Trinus Riemersma (zie foto) in het artikel Preek foar eigen parochie dat begin 1968 verscheen in het tijdschrift De Tsjerne. Riemersma besprak het Ezel-proces van Reve en met name diens Pleitrede voor het Hof bij de behandeling van de zaak in hoger beroep op 17 oktober 1967. Riemersma had iets met Reve. Zijn schrijven interesseerde hem zeer, niet alleen om het werk zelf, want hij was weg van zijn verhalen en gedichten, maar vooral ook om de receptie in de streng christelijke hoek. Dat benadrukte Riemersma nog eens in de 2005 verschenen bundel Op’e barrikaden en der by del, waarin ook bovenstaand artikel uit 1968 opnieuw gepubliceerd werd. In deze bundel laat Riemersma ook weten dat zijn bezoek aan Reve al in het najaar van 1965 heeft plaatsgevonden, en niet twee of drie jaar later, zoals ik onlangs veronderstelde in mijn log Riemersma en Reve.

Aanleiding voor zijn audiëntie bij de volksschrijver in Greonterp was het feit dat een aantal leerlingen van de kweekschool in Sneek van de schoolleiding een verbod kreeg opgelegd om Reve uit te nodigen. Dat kwam wel meer voor in die tijd. Op vrijdagavond 29 oktober 1965 werd Reve uitgenodigd om een lezing over zijn werk te houden in Leeuwarden. Die lezing vond destijds plaats in de Prinsentuin op uitnodiging van de redactie van Stentor, het schoolblad van het Stedelijk Gymnasium. Bij die gelegenheid hield Reve een pleidooi om 18-jarigen in de wet meerderjarig te verklaren: ‘Ze mogen wel in het leger iemand doodschieten, maar niet over hun eigen seksualiteit beslissen,’ zo stond de volgende dag te lezen in de Leeuwarder Courant. De leerlingen werden door de schoolleiding berispt, omdat ze Reve hadden uitgenodigd, zoals Reve in een brief aan Josine M. schreef.

Dat laatste wordt overigens tegengesproken in een ingezonden brief van de redactie van Stentor in de LC van 1 november 1965. Hoe dan ook, de schoolleiding van de kweekschool in Sneek wilde het helemaal niet hebben dat de volksschrijver over de vloer kwam. Reve zou een existentialist zijn, en met een existentialist valt niet te praten. Riemersma wilde wel eens weten, hoe Reve dit zelf had opgevat. Die vond het wel een leuke mop dat hij een existentialist zou zijn, maar wond zich er verder niet over op. ‘Sinds vijftien jaar trek ik me het niet meer aan,’ liet hij aan Riemersma weten. ‘En dan zo’n kweekschooltje. Soms ben ik razend! Niet doen, kalm blijven, ik heb het erg druk, ik moet nog heel veel schrijven.’ Aan Josien M. liet schreef hij op 28 oktober 1965, dat hij net 9 of 10 pagina’s had geschreven van Brief uit Het Huis Het Gras.

In geen van de gepubliceerde brieven van Reve is – voor zover ik kan nagaan – een verwijzing naar het bezoek van Riemersma te vinden. Hoe dan ook, Riemsersma zelf was not amused over de houding van de schoolleiding in Sneek. ‘Wêrom it krekt by it eskistentialisme fan Sartre te sykjen, de man dy’t langlêsten yn it Friesch Dagbald noch oantsjut waard as de ‘heidense schrijver’ (of ‘den heidenschen’, dêr wol ik ôf wêze). Binne se sa min yn bibelkennis dat se net witte hoe’t yn Leviticus 18 beskreaun stiet dat ekke man dy’t mei famylje leden, manlju, geiten, hazzen of wite mûzen pearet, ûtnoege wurde moatte?’

Ik heb het nog even nagezocht bij Leviticus, maar daar staat het net even anders. ‘Bij een manspersoon zult gij niet liggen met vrouwelijke bijliging; dit is een gruwel. Insgelijks zult gij bij geen beest liggen, om daarmede onrein te worden; een vrouw zal ook niet staan voor een beest, om daarmede te doen te hebben; het is een gruwelijke vermenging.’ Riemersma koketteerde graag met zijn kennis van de Bijbel, vooral bij de fijn-gereformeerden. Hij had zich behoorlijk verdiept in de materie. Hoewel, veel nieuws had de Pleitrede niet te melden, tenminste… ‘net foar wolris in bytsje oer teologie en literatuer neitocht hat.’ Maar voor zulke mensen was de Pleitrede niet opgeteld. Het was een preek voor eigen parochie.  Mensen die Reve graag bij het Ezel-proces veroordeeld zagen, gaven volgens Riemersma impliciet toe dat Reves godsdienstige gevoelens betrekking hadden op de enige God die er zou zijn, en niet op Boeddha, Krishna, De Heilige Maagd of Lou de Palingboer.

Daarmee distantieerde Riemersma zich van een inschatting van Reve, die in zijn Pleitrede juist afstand dacht te nemen van het algemeen aanvaarde godsbeeld: de God van Nederland, ofwel ‘de God van je tante’. Reve beriep zich op zijn eigen godsbeeld, dat dynamisch en immanent was en zich onttrok aan de waarheidswaan en de ‘religieuze onkuisheid’ van de letterlijkheid. Volgens Riemersma was het juist opmerkelijk, dat mensen als Van Dis en Algra hun algemeen aanvaarde godsbeeld wel degelijk in de ezel van Reve herkenden. Het zou goed zijn, dat die mensen daarom de waarschuwing fan Gamaël in Handelingen 5: 38-39 er eens op na zouden slaan. Ook dat heb ik even in de Bijbel nagezocht: ‘En nu zeg ik ulieden: Houdt af van deze mensen, en laat hen gaan; want indien deze raad, of dit werk uit mensen is, zo zal het gebroken worden. Maar indien het uit God is, zo kunt gij dat niet breken; opdat gij niet misschien bevonden wordt ook tegen God te strijden.’

Kwam het godsbeeld van Reve nu uit God of uit de mens zelf voort? Anders gezegd, was het godslastering geweest of niet, dat vunzig gedoe met die ezel? Dat was de hamvraag natuurlijk. Reve vond van niet, zoals hij in zijn Pleitrede betoogde, want ieder was vrij om zijn eigen beeld van God erop na te houden. Een verbod op godslastering betekende in feite een verbod op de godsdienstvrijheid. Sterker nog, Reve had de suggestie gedaan dat vrijheid van godsdienst zelfs de vrijheid moet impliceren om godsdienst bespottelijk te maken. Met die laatste uitspraak was Riemersma het volmondig eens, niet beseffend hoe actueel die woorden ooit nog eens zouden worden, toen het multiculturele drama Nederland decennia later zou gaan treffen.

Deze suggestie van Reve hield immers in, dat vrijheid van godsdienst ook de vrijheid zou betekenen om de islam bespottelijk te maken. Kom daar nu nog eens om. Je wordt acuut voor de rechter gedaagd, ook al ben je parlementariër, als je al niet gekeeld bent door een extreme moslim met een baard. In die zin was de Pleitrede van Reve in het jaar des Heren 1967 inderdaad een ‘preek voor eigen parochie’. Het Ezel-proces was een soort profetische laboratoriumproef voor christenen, niet allen voor de vrije meningsuiting in een vrij land, maar ook voor de vrijheid van godsdienst en zelfs voor de vrijheid om godsdienst te bespotten.

De hoofdrolspelers van dat experiment namen het allemaal heel serieus, terwijl ze tegelijk de betrekkelijkheid inzagen van waar ze mee bezig waren. In het Tirade-nummer van juli 1966 maakte Reve een welwillend gebaar naar Hendrik Algra. De bejegening, die Reve van de zijde van Algra ten deel was gevallen, viel in het niet bij de ellende, die zijn collega’s in de communistische landen moesten ondergaan. ‘Allemaal juist,’ schreef Anne Wadman in de LC van 8 oktober 1966, ‘maar mag men toestanden en verschijnselen hier te lande niet afkeuren, omdat het elders nog beroerder is?’ Inderdaad, het kan altijd erger, maar het principe blijft gelijk. Allah, God, een ezel, een hond, een rat of een krokodil…. De vrijheid van het woord is heilig, heiliger dan welke God dan ook.

 

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)