De nieuwe kleren van de professor

Der is letter faak ferwiisd nei dat program dat Fedde ûnder de 
titel ‘De bining forbrutsen’ skreau yn it earste nûmmer. Wy wiene 
frege oft wy it mei dat manifest iens wêze koene. De measten 
koene der wol yn meistimme en wiene it der benammen mei iens 
dat jo de skriuwers gelegenheid jaan moasten om te skriuwen en 
dat se net yn alderhanne kommisjes warber hoegden te wêzen. Ik 
ha letter lykwols gauris tocht dat it wol in moaie proklamaasje 
wie, mar tagelyk fûn ik it allegearre nochal teoretysk. Gjinien fan 
de lju dy’t doe yn De Tsjerne skreau, hat him der winliken oan hâl
den. Fedde Schurer sels noch it alderminst. De measte skriuwers 
bleaune op de iene of de oare wize Frysk beweger, wiene aktyf yn 
de taalstriid of stelden harren yn kranten aktyf pro-Frysk op. Net 
ien kearde him dêrfan ôf (…).  Elkenien fan ús kaam út in Frysk
talich plattelânnsfermidden en net ut yntellekuele rûnten. Wy 
wiene gjin minsken út de kommersjele middenstân of boargerij,

Aldus Douwe A. Tamminga in het boek van Geart de Vries Trochpaden, oantinken fan D.A. Tamminga oan syn libben en wurk (1999). Het is een mooi citaat, waarin het belangrijkste statement over de naoorlogse Friese literatuur onderuit wordt gehaald, namelijk het verbreken van de verbinding tussen Friese literatuur en Friese beweging, het adagium dat Fedde Schuren in 1946 werd afgekondigd in het eerste nummer van het tijdschrift De Tsjerne. Die verbinding werd destijds helemaal niet verbroken, zo stelde Tamminga nuchter vast, en ik vraag me af of deze verbinding in al die jaren nadien ooit werkelijk verbroken is. Wie in het Fries een roman of en gedichtenbundel schrijft, verklaart zich daarmee solidair met de Friese zaak, anders doe je zo iets niet. In de eerste decennia na de oorlog was er nog sprake van een Fries lezerspubliek, maar dat is de laatste jaren snel aan het veranderen. Een roman in het Fries wordt nauwelijks meer verkocht, om over een Friese gedichtenbundel maar te zwijgen. Wie het toch probeert, dient de Friese zaak tegen beter weten in.

Sterker nog, als je er mee ophoudt om in het Fries te schrijven, dan leg je een openbare verklaring af, dat je taak erop zit. Je hebt genoeg voor het Friese volk gedaan. De plicht is dien…, de schrijver zwaait af. Hij gaat zich voortaan met zinvoller zaken bezig houden, dan het schrijven voor een halve man een een Friese paardenkop. Hessel Miedema was de eerste die al in 1964 met een theatraal gebaar afscheid nam van de Friese literatuur. Er zouden nog velen na hem volgen en telkens weer klonk hun adieu even pathetisch als het slotakkoord van Miedema. R. R. van der Leest volgde Miedema al snel op en daarna kwam een stille stoet van afzwaaiers, met Koos Tieremrsma als meest recente deserteur. Ze worden meestal niet al te hartelijke uitgeluid door de achterblijvers. De uitgever van Tiemersma vond diens afscheidswoord maar een ‘floddering einde‘. De goede zaak laat je zo niet lopen. De verbinding verbreek je niet. Dat is  verraad, om niet te zeggen ‘taalverraad‘. Dat woord gebruikte Cornelis van der Wal vorige week, om Eeltsje Hettinga en Elske Schotanus te verketteren, die in het laatste nummer van de Moanne een artikel in het Nederlands hadden gepubliceerd.

Zoiets is taboe. Dat die je niet in Fryslân. De woorden van Fedde Schurer over de verbroken verbinding tussen literatuur en de Friese zaak zijn nog altijd heilig, terwijl iedereen weet, dat die zaak allang verloren is. Er wordt een schijnwereld opgetrokken en iedereen wordt verondersteld om aan deze maskerade mee te doen. Straks worden er alleen nog maar Friese boeken geschreven die niemand meer leest, maar dat zal nog heel lang doorgaan, omdat er veel belangen mee gemoeid zijn, om over het geld maar te zwijgen. Deze dubbele moraal zit heel diep. De direct betrokkenen zijn zich niet eens ervan bewust dat zij in in een schizofrene wereld zijn beland. Die gespletenheid kan pathologische trekken aannemen, niet alleen bij simpele zielen in it heitelân, maar ook bij Friese intellectuelen en zelfs bij Friese professoren. Hoed je voor een professor in het Fries. Hij zal in een correct wetenschappelijk jargon en onderbouwd door objectieve statistieken beweren dat het Fries steeds verder terugloopt, naarmate je er als overheid meer geld aan besteedt. En toch zal hij nog jaren door diezelfde overheid worden betaald, om dit soort slecht nieuws wetenschappelijk verantwoord aan het volk mee te delen.

Goffe Jensma is zo’n professor. Hij doceert een taal, waarvan hij weet dat hij stervende is. Maar hij doet dat met verve, want juist met dat stervensproces kan hij zelf nog jaren vooruit. Als professor van de Friese ontzuiling is hij de begeleider bij uitstek van het afscheid van het laatste geloof. In die zin lijkt hij op dominee Klaas Hendrikse, die niet meer gelooft dat God bestaat. Dat is een nieuw fenomeen: de ontdekking van het eigen ongeloof dat de ontdekker van hogerhand als een nieuw soort geloof mag blijven verkondigen. Het zijn de nieuwe kleren van de keizer, een soort post-postmodernisme. Gisteravond in de uitzending Sneons van Omrop Fryslân gaf de professor opzichtig blijk van de ene inconsistentie na de andere, maar toen ik hem daarop wees, werd hij een beetje kriegel. Na afloop maakte hij het nog bonter. Hij verweet mij een te intellectualistisch standpunt. Ik zou geen oog hebben voor de gewone man, die elke dag zijn kaartje moet kopen in de bus van Arriva en daarbij vooral Fries wil blijven spreken. Nou heeft deze professor volgens mij nog nooit in een bus van Arriva gezeten. Ik wel, want ik heb geen auto. Ik heb ook nog nooit een Fries zien instappen, die niet gewoon in het Fries een kaartje kon laten stempelen, als hij daar tenminste behoefte aan had. Er zit een rare omkering in dit soort redeneringen. Een professor maakt zich druk om de gewone man, terwijl hij hoog en droog professor mag blijven om zich in die functie druk te maken om de gewone man.

‘Er zit van oudsher een anti-intellectualistische onderstroom in de beweging die zich bezig houdt met het bevorderen van de Friese taal.’ Ook dat beweerde Goffe Jensma na afloop van de discussie. Daarmee was de gotspe compleet. Mij betichten van intellectualisme, terwijl je tegelijk van mening bent, dat bij het bevorderen van de Friese taal teveel anti-intellectualisme komt kijken. Kan het misschien zo zijn, dat het een de verklaring vormt voor het ander? De Friezen willen het Fries behouden, maar zullen tegelijkertijd nooit vergeten dat het in wezen gaat om een boerentaal. Daar schamen ze zich voor. Daarom moet de verbinding worden verbroken, terwijl ze die verbinding tegelijk in stand houden. Daarom moeten er een ‘Fries taalcentrum’ komen-  zoals mevrouw Toering wil – om de ‘schaamplekken’ in de Friese ziel te verhullen. Daarom zijn mensen, die de onzinnigheid van dit streven inzien en aan de kaak stellen, intellectualistisch, elitair en blind voor het leven van de gewone man in Friesland. Welnu professor, als er iemand blind is, dan bent u het. Maar de tijden veranderen. Het Fries houd je niet langer in stand tegen beter weten in. De nieuwe kleren van de de keizer worden steeds meer zichtbaar voor het gewone volk, dat u zelf zo hoog in het vaandel heeft.  Anders gezegd, professor: U staat in uw blote kont!

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)