Gezegende geesten

In alle kranten werd gisteren Pierre Janssen herdacht die afgelopen zaterdag op 81 jarige leeftijd overleed. Ik kon het niet nalaten om al die artikelen te lezen, want Pierre Janssen roept bij mij heel wat herinneringen op. Bij zijn programma ‘Kunstgrepen’ zat ik altijd aan de buis gekluisterd. Wij hadden al heel vroeg een televisie thuis. Al in 1956. Het was een hele grote kast met een klein, vrij rond scherm. ‘Erres’ was het merk, een dochtermerk van Philips. Mijn vader had het apparaat tegen inkoopsprijs kunnen kopen bij mijn oom, die in Sint Nicolaasga een elektriciteitszaak had. Toen de uitzendingen van Pierre Janssen in 1959 begonnen zat het hele gezin steevast rond de tafel te kijken, want de TV stond in de huiskamer die daar nog niet op was ingericht.

De fysieke verschijning, maar vooral het charisma en de wonderlijke emotionaliteit van Pierre Janssen maakten dat zijn boodschap overkwam. Wat heet, die ging erin als Gods woord in een ouderling. Toch is het vreemd dat ik me vrijwel niets meer kan herinneren van wat er nu eigenlijk werd gezegd. Ik zie zijn lange magere gestalte zittend op een stoel in een leeg decor. Hij leunt voorover en zoekt naar woorden. Er komt een foto in beeld. De camera zoomt in. Dan zie je de spreker close in beeld. Hij is inmiddels opgestaan en maakt onbestemde armgebaren. De handen trillen, maar dat niet alleen, de mond maakt grimassen. Het hoofd schudt. Het lijkt of de spreker zoekt naar een woord dat maar niet komen wil.

Er volgt een andere foto. De spreker staat frontaal in beeld. Zijn armgebaren worden groter. Hij kijkt nu recht in de camera. Weer een detail van het kunstwerk. De camera zoomt in. Close up van de trillende handen die nu bijeen komen met de vingertoppen op elkaar. Ze trillen niet meer. Wel een grimas. Er valt weer een stilte. Een enkel woord nog. De camera zoomt in en dan begint heel zacht en langzaam de muziek. Altijd dezelfde muziek. De emotie stroomt de huiskamer binnen. De muziek zwelt aan in half Nederland is in trance gebracht.

Elke keer weer wist Pierre Janssen het kunstje te flikken. Veel later kreeg ik het door hoe het werkte. Ik kende die muziek ook niet. Pas toen ik eind jaren negentig betrokken raakte bij de voorbereidingen van de opera Orfeo van Gluck in het kader van het Frysk Festival hoorde ik opeens de maten terug van het muziekje van Pierre Janssen. In het derde bedrijf van deze opera volgt opeens de ‘dans van de gezegende geesten’. Het rare is dat ik die muziek nooit meer kan horen zonder de trillende handen van Pierre Janssen te zien.

Achteraf is het beeld ontstaan dat waardering voor Pierre Jansen van begin af aan heel groot is geweest. Dat is niet het geval. In zijn boekje ‘Kunstgrepen’, dat in 1964 is verschenen en dat ik een paar jaar geleden tweedehands heb gekocht, laat Pierre Janssen weten, dat hij destijds veel kritiek te verduren had. Wat hem het meest griefde was de kritiek van kunsthistorici. Hij zou de feiten verdraaien, of erger nog, de kunstwerken vervalsen door ze uit hun historische context te halen. Pierre Janssen bracht de kunst als een beleving de huiskamer binnen. In die zin was hij niet alleen een modernistische volksopvoeder, maar ook een voorloper van de hedendaagse beleveniscultuur.

Eigenlijk vertelde hij meer over de mens dan over de kunst. De kunstenaar was voor hem de mens bij uitstek, de ideale mens die iedereen kon ‘invoelen’ door gevoelsmatig te ervaren wat hij gemaakt had. Daarmee maakte het niet uit wanneer de kunstenaar dat gemaakt had. Het was de universele mens die in de kunst van alle tijden naar voren trad. Met die opvatting was Pierre Janssen een kind van zijn tijd. De jaren van de wederopbouw werden gekenmerkt door ideële en humanistische visie op de mens en op de kunst.

Alle mensen waren gelijk, waar op de wereld ze ook woonden en in welke tijd ze ook geleefd hadden. Dat was het grootste verhaal uit de tijd van de grote verhalen. Die idealistische visie op de mens kwam naar voren in Malraux’ boek ‘La musée imaginaire’ en in de ‘Eeuwige schoonheid’ van Gombrich. Maar ook in een fototentoonstelling als ‘The family of man’, waarin de universele mythe van de menselijke gemeenschap bijna als vorm van propaganda in het beschavingsoffensief van het vrije westen aan de man werd gebracht.

Kunst werd in die jaren ingezet als een voertuig om mensen een goed gevoel over zichzelf en de mensheid mee te geven. Kunst heeft een existentiële essentie die tijdloos is. Liefde en lijden, geboorte en dood, de emoties zijn immers overal en altijd gelijk. De geschiedenis brengt vooruitgang, maar doet de mens niet in zijn wezen veranderen. Het is de menselijke natuur die in elk kunstwerk komt bovendrijven als een zachte en harmonieus klinkende melodie die telkens weer aanzwelt en je meevoert naar een ademloze verwondering over al die mensen die ooit hebben geleefd, verbaasd te leven en onvermoeid dezelfde kunst voort brachten. Het is de dans van de gezegende geesten.