Ziek, scherp en verdrietig

Vroeger op school bij de paters werd mij wel eens het verhaal van een hele vrome jongen voorgehouden. Op de vraag wat hij zou doen, als hij wist dat morgen dood zou gaan, had hij geantwoord: ‘Hetzelfde wat ik anders ook zou doen.’ Op de dood kun je jezelf niet voorbereiden, zo luidde de moraal van dit verhaal. Integendeel, op de dood moet je elk moment voorbereid zijn. Maar is dat wel mogelijk, laat staan menselijk? De gedachte aan de naderende dood is moeilijk te combineren met de dagelijkse beslommeringen. Dood is iets voor later. Dood gaat altijd een ander, maar nooit – of anders ooit in een verre toekomst – is de dood iets wat voor jou is weggelegd.

Ik moest hieraan denken toen ik gisteren het interview las met Anita Andriesen in de Leeuwarder Courant. Zij wil graag de regie houden over haar eigen leven nu ze weet dat haar dagen zijn geteld. Wie ben ik, om daar nog verder iets over te zeggen. Stilte is het enige wat nog rest. Alleen wil het maar niet echt stil worden rond Anita, want ze blijft ons op de hoogte houden over hoe het haar en met haar ziekte vergaat. Het heeft niets met Big Brother-achtige toestanden te maken, zo laat ze ons weten. Maar het mechanisme van de publiciteit maakt – hoe je het ook wendt of keert – er wel een beetje een vertoning van.

Ik denk dat de mensen die de eindigheid van hun leven in zicht krijgen in hun persoonlijkheid een verandering ondergaan. Je gaat niet alleen intenser leven, elke dag die je nog gegeven is, maar ook gevoeliger en meer betrokken reageren op alle emotienele zaken die op je weg komen. In december schreef Anita Andriesen een brief van zes kantjes aan Alfred Stucki naar aanleiding van zijn manifestatie tegen incest en seksueel misbruik van kinderen in het gezin. De brief werd door Stucki voorgelezen in het openbaar.

Ik heb dat gebaar destijds als een uitzonderlijke en prijzenswaardige actie van Anita Andriesen opgevat, maar ik kon mij tegelijk ook niet aan de indruk onttrekken dat haar solidariteitsbetuiging verband hield met de toestand waarin zij zich op dat moment bevond. ‘Ziek, scherp en soms een beetje verdrietig’, zoals ze nu in de LC laat weten. Ziekte maakt mild en kan gevoelens oproepen die een gezond mens niet zo gauw zal ervaren. Daar is op zichzelf niets mis mee, maar het maakt je ook kwetsbaar. Als ik zeg dat Anita Andriesen er misschien beter aan doet om met haar werk te stoppen, doe ik dat mede om haar te behoeden voor haar wellicht toenemende kwetsbaarheid.

De openhartigheid waarmee Anita Andriesen ons laat mee leven in de lotgevallen van haar ziekte wekken steeds meer gevoelens op van respect, mededogen en bewondering. Toch blijf ik moeite houden met dit gebeuren. Ik ken op het ogenblik iemand die een terminale vorm van kanker heeft. Hij komt niet in de krant of in de publiciteit. Hij stuurt ook geen persberichten de wereld in. En ik vraag me af of hij de handelwijze van Anita als een voorbeeld voor zichzelf beschouwt.

Als je zelf wekelijks bestralingen moet ondergaan in het MCL zit je niet zo te wachten op een openbare mededeling, die in de krant onmiddellijk als nieuwsfeit wordt gebracht, dat Anita Andriesen de contacten met de artsen van het MCL verbroken heeft, omdat ze klachten had over haar behandeling. Ieder mens is in Nederland gelijk, zowel bij de geboorte als bij de dood. Dat betekent dat medische klachten van wie dan ook op gelijke wijze en met prudentie behandeld moeten worden. De manier waarop het MCL door Anita Andriessen in een verkeerd licht wordt gezet vind ik gewoon niet gepast. Ze maakt daarbij misbruik van haar positie.

Ik weet het, elke discussie over dit soort onderwerpen krijgt iets ongepasts. Maar ik vind zwijgen ook ongepast, zolang ik met nieuws wordt geconfronteerd dat volgens mij niet thuishoort in het publieke domein. Ik heb me de laatste dagen afgevraagd, wat ik zelf zou doen, als ik te horen zou krijgen dat ik een ongeneeslijke ziekte onder de leden zou hebben. Ik denk niet dat ik de vrome jongen zou zijn, waar de paters op school het vroeger over hadden. Ik zou mijn zaken op orde brengen en zo goed mogelijk voorbereidingen treffen voor de mensen die mij nabij zijn.

Ik heb geen openbare functie, dus ik heb makkelijk praten. Maar ik geloof dat de voorbereiding op de dood om tijd en aandacht vraagt die moeilijk met een zware verantwoordelijkheid in een publieke functie te combineren is. De combinatie van jezelf voorbereiden op de dood en presteren op topniveau is nu eenmaal problematisch, niet alleen met het oog op al die anonieme mensen die onnodig worden belast met intieme zaken die hen niet aangaan, maar vooral ook met het oog met degene die de dood voor ogen heeft en zichzelf tekort doet door daar geen tijd voor vrij te maken.