Geloof en de ‘liquid society’

‘Ik heb wel eens iemand horen zeggen dat je in Nederland gemakkelijker praat over seks dan over religie’. Dat zei Willem van der Donk, voorzitter van de WRR (Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid) onlangs in een interview in de Volkskrant. Het rapport van de WRR ‘Geloven in het publieke domein’, dat eind vorig jaar verscheen, heeft inmiddels al tot heel wat discussie geleid. Als openlijk spreken over religie tegenwoordig een groter taboe zou zijn dan spreken over seks, hoe moet het dan Gerard Reve zijn vergaan, die veertig jaar geleden seks en religie als een onlosmakelijke twee-eenheid in zijn werk aan de orde heeft gesteld? Daarmee doorbrak hij dus een taboe in het kwadraat. Maar dat waren dan ook de jaren zestig. Dat tijdvak ligt tegenwoordig zwaar onder vuur. Alles wat in het naoorlogse Nederland lijkt misgegaan valt voor menigeen direct te herleiden tot dit vermaledijde tijdperk. Wee degene die toen jong was en vooruitstrevend. Hij staat nu in de beklaagdenbank.

De secularisatie, die in de jaren zestig zijn climax bereikte, is geen onomkeerbaar proces, zo stelt Van der Donk. Al verloren traditionele godsdiensten terrein, religie is een blijvend fenomeen en keert terug in nieuwe gedaanten. Dat is op zich geen opzienbarende constatering, maar de conclusie die in het WRR-rapport hieruit wordt getrokken is dat wel. Als de kerk verandert en de staat verandert, dan verandert ook de scheiding tussen kerk en staat. En dat op zijn beurt heeft gevolgen voor de verhoudingen in het publieke domein. Die bewering moet Bart Tromp in het verkeerde keelgat zijn geschoten. In een venijnig betoog reageerde hij op de opiniepagina van de Volkskrant van 2 januari j.l.. ‘Wat wil dat WRR-onderzoek nu eigenlijk agenderen?’, zo vraagt hij zich af. Tegen wie keert dit rapport zich? Tegen de ‘hardliners’ van het ongeloof? De indruk word gewekt dat mensen, die niet geloven, er in mindere mate een moraal op nahouden dan gelovigen. Hoezo ‘veranderende scheiding tussen kerk en staat’? Tromp wil graag nog eens benadrukken, dat de staat de wet stelt en niet de gelovigen.

En dan volgt opeens een lesje geschiedenis. De scheiding tussen kerk wordt volgens Tromp vaak ten onrecht beschouwd als een historisch product van de Verlichting, die godsdienst van de wetenschap voorgoed heeft losgekoppeld. Die scheiding kwam volgens hem al eerder tot stand door toedoen van denkers als Jean Bodin, die in de 16de eeuw al pleitte voor een onafhankelijk overheidsgezag in een tijd van hoog oplaaiende godsdiensttwisten. Dit inzicht zou met name door Thomas Hobbes in de zeventiende eeuw verder zijn uitgewerkt in zijn pleidooi voor het staatsgezag, dat boven de vermeende waarheid van de religie zou moeten staan. Anders gezegd, niet de scheiding van geloof en wetenschap, maar de behoefte aan een vreedzame samenleving heeft de scheiding van kerk en staat teweeg gebracht. Dit heeft nadien geleid tot een vreedzaam pluralisme (‘het opgeven van de pretentie van het absolute gelijk’.) ‘Het hedendaagse probleem’, zo stelt Tromp, ‘is dat dit niet geldt voor de islam, zolang deze religie geloofsuittreding niet aanvaardt.’

Daarmee scoort Tromp een punt. Het hele gedoe rond het WRR-rapport lijkt de aandacht af te leiden van het probleem waar het werkelijk om draait. Dat probleem ligt in een aantal onverzoenlijke verschillen tussen de premoderne islam en de moderne staatsvorm van Nederland. Pleidooien voor meer begrip voor religie en beschrijvingen van een veranderend religie-landschap in Nederland doen aan dit kernprobleem in wezen niets af. Het zou dan ook sterker zijn geweest als in het WRR-rapport deze discrepantie tussen twee geloofssystemen duidelijker naar voren was gebracht. In het nu opgelaaide debat gaan veel argumenten langs elkaar heen. Want in het rapport worden wel degelijk een paar harde noten gekraakt.

De opkomst van de nieuwe gefragmenteerde religie gaat immers ook gepaard met een groeiende groep die omschreven wordt als ‘niet religieuze- niet humanisten’ (8 procent van de bevolking). Dit zijn veelal laag opgeleide mannen en middelbaar opgeleide mannen met uitvoerende functies. Ze zeggen nergens in te geloven, zijn nihilistisch, weinig tolerant en niet betrokken bij de samenleving. Daarnaast is er de groep van niet religieuze gematigden (16 procent), die gematigd conservatief zijn, hardwerkend ambitieus en hedonistisch en niet erg tolerant. Deze beide groepen vormen inmiddels gezamenlijk 32 procent van de bevolking. Een derde van de Nederlandse bevolking is dus niet erg of weinig tolerant en is sterk gehecht aan materiele waarden. Het is de groep, die in de huidige ‘liquid society’ (Zygmunt Bauman) algauw als ‘zwevende kiezer’ een prooi kan worden voor uiterst rechts.

pim2.png

Die groep lijkt naadloos te passen in het zogeheten ‘hoefijzermodel’, dat Dick Pels in zijn boek ‘De geest van Pim’ (2003) naar voren heeft gebracht. In dit model voor het hedendaagse politieke krachtenveld, zijn het niet meer de polen van ‘links’ en ‘rechts’, die het politieke middenveld aan weerszijden flankeren, maar buigen links ‘links’ en ‘rechts’ naar een nieuw soort politiek midden, waar de ‘dramademocratie’ het voortaan voor het zeggen heeft. Kortom, er dreigt een situatie die in de verte herinnert aan de Weimer republiek. Niet de tolerante intellectuelen laten het afweten, maar de intolerante ongelovigen rukken op. Eén rattenvanger en de boel staat op scherp.

Dat laatste lijkt me een wezenlijk gevaar, dat uit de WRR-analyse valt op te maken. Door de cijfers af te doen als een pleidooi voor de stelling dat alleen geloof de garantie van een moraal kan bieden, gaat men voorbij aan dit zorgwekend gegeven, waarmee het rapport wel degelijk een belangrijk probleem agendeert. Wat met dit gegeven gedaan moet worden, is een andere zaak. Alleen met meer begrip voor de religie in zijn nieuwe en oude gedaanten kom je er niet, lijkt mij.

Maar dat begrip kan wel er wel toe bijdragen, dat de tolerantie toeneemt. Kennis is macht, maar begrip kweekt verdraagzaamheid. Maar al te vaak hebben de voorstanders van een radicale scheiding van kerk en staat een verwrongen beeld van waar het in de relatie tussen geloof en politiek om draait. ‘Heilige boeken laat je thuis, als je politiek bedrijft’, zo luidt de gangbare redenering. In de politiek mag men zich alleen op verstaanbare noties beroepen. Argumenten moeten in neutrale termen naar voren worden gebracht, dat wil zeggen, ontdaan van levensbeschouwelijke elementen of verwijzingen naar bijbel, koran en talmoed.

Maar is deze radicale neutraliteit van het politieke debat überhaupt wel mogelijk? Politieke argumenten zullen in laatste instantie altijd op levensbeschouwelijke of ideologische stellingnamen zijn terug te voeren. Het streven om in de politiek zo rationeel en neutraal mogelijk standpunten te formuleren, kan niet verhullen dat een ideaal, ideologie of levensbechouwing als uitgangspositie of focus van het politieke betoog onvermijdelijk blijft. Wie al zijn geloofsbrieven thuislaat of ideologische veren totaal afwerpt kan beter meteen het hele politieke domein – met democratie en al – aan economen en technocraten overlaten. Voor een louter rationeel betoog hebben we helemaal geen politiek nodig, laat staan de democratie. Rationele problemen kunnen het verstand en de wetenschap veel beter zelf oplossen.

Bovendien wordt met het radicale pleidooi voor een scheiding tussen geloof en politiek als het gaat om rationeel argumenteren, telkens weer gesuggereerd dat er een collectief – en en voor ieder gelijk geaard – domein bestaat, waarin men gemeenschappelijk debatteert. De gemeenschappelijkheid van dat domein is grondwettelijk vastgelegd, maar de aard van dat domein niet. Een consensus over de aard van dat collectieve domein dwing je niet af door een tweederde meerderheid van stemmen. Anders had Piet Hein Donner toch gelijk met zijn uiterst rationele redenering dat de democratie moet worden afgeschaft als een tweederde meerderheid daar vóór is.

Kortom, wie over politieke argumenten spreekt, kan niet zwijgen over de bronnen van die argumenten. ‘All men are equal’, zei Orwell, ‘but some men are more equal than other men.’ Voor onze grondwet is iedereen gelijk, maar als het er echt op aan komt dan heeft het christendom iets meer gelijk dat de islam, de democratie iets meer gelijk dan de theocratie, en de Verlichting iets meer gelijk dan het geloof. Dat is allemaal prima, zolang we er maar diep van doordrongen zijn, dat dit op zich zelf geen hyperrationele gedachte is. Het is een gedachte die mede berust op een bepaald soort geloof, en zeker niet op het verstand alleen.

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)