Elke religie is een vorm van hypnose

Boze tongen beweren dat onder onze ogen een narcistische samenleving is ontstaan, een maatschappij zonder enig gevoel of mededogen, een wereld van Facebook-ego’s, verstopte zintuigen en openbare bekentenissen op tv van de meest intieme drama’s.  Niemand voelt nog een schok, iedereen lijkt onder hypnose. Internet biedt een embryonale ruimte van gelukzalige vergetelheid. We zouden een tijd beleven van het oceanisch Utopia in gefragmenteerde ogenblikken. Ik ben niet zo’n cultuurpessimist, maar iets in deze redenering spreekt mij wel aan: hypnose.

Kan het zijn dat wij allemaal onder hypnose verkeren en dat niemand dat in de gaten heeft? Ooit heeft iemand geprobeerd om mij – overigens met mijn toestemming – onder hypnose te brengen. Ook na herhaalde pogingen bleek dat een onmogelijke opgave te zijn. Kennelijk verzet ik mij onbewust heftig tegen een dergelijke ongecontroleerde modus van het bewustzijn. Ik roep een blokkade op, waartegen wellicht geen enkele hypnosetechniek is opgewassen. Maar hoe zit het als je al onder hypnose verkeert en het zelf niet merkt?

In de officiële geneeskunde wordt de hypnose tegenwoordig niet of nauwelijks meer toegepast. Dat is wel eens anders geweest. Aan het einde van de negentiende eeuw werd de hypnose-therapie een rage die uit Frankrijk kwam overwaaien. De hypnose werd ontwikkeld door twee Franse psychiaters: Liébeault in Nancy en Charcot in Parijs. Voor de psychiatrie was die ontdekking van groot belang, omdat hiermee een zuiver psychische verklaring mogelijk werd voor sterk afwijkend gedrag. De colleges van Charcot in Parijs werden een bezienswaardigheid en zijn ook voor de jonge Freud van groot belang geweest voor de ontwikkeling van zijn ideeën. Sterker nog, Freud is zelf ooit begonnen als hypnotist.

Onlangs heb ik een prachtig boek gelezen: Freud en Nederland (1983) van  Ilse N. Bulhof. Zij laat zien hoe de ideeën van Freud al vroeg in Nederland weerklank vonden bij enkele pioniers in dit vakgebied. Zo werd in  1887 door A.W. van Renterghem en Frederik van Eden het op hypnose geïnspireerde Instituut voor psychotherapie opgericht. De ideeën van Liébeault waren een belangrijke inspiratiebron. Zij zouden ook de eersten zijn die zich door de psychoanalyse van Freud aangesproken voelden. Later begon Van Renterghem voor zich zelf in een nieuw pand, dat hij liet bouwen in de Van Breestraat nummer 1, vlak bij het Concertgebouw, dat toen net klaar was. Ik ben daar vaak langs gelopen in het begin van de Van Breesraat, maar ik heb nooit geweten dat dit een belangrijke pand is geweest in de geschiedenis van de Nederlandse psychiatrie. Na enig zoeken op internet vond ik een artikel in het maandbald Amstellodamum voor de kennis van Amsterdam ( juli/augustus 1979). Het is van C. Verkroost en hij schrijft onder meer het volgende:

Zo stond de Amsterdamse Kliniek voor psychische therapie een pooslang onder de leiding van Van Renterghem alleen. Deze werkte met de hem eigen ijver en toewijding voort. In 1889 achtte hij zelfs het moment aangebroken om de kliniek in een eigen gebouw onder te brengen. Op 25 april 1899 legde hij daarvoor de eerste steen en in 1900 kwam het gebouw gereed. Het stond in de Van Breestraat 1 in Amsterdam-Zuid. De gevel is nog intact en de eerste steen is duidelijk te zien maar het gebouw zelf is na de 2e Wereldoorlog (1946) onderdeel geworden van een aangrenzend hotel.’

Overigens werpt het boek van Ilse Bulhof voor mij een heel nieuw licht op Freud. Hij wordt nog eens op één hoop gegooid met Marx en Nietzsche als een van degenen die het geloof in God en het bovennatuurlijke ontmanteld hebben. Freud bestempelde de religie immers als een illusie, of erger nog, als een neurose die de mens weliswaar voor ergere neuroses kan behoeden, maar die men toch vooral moet ontgroeien. Geheimzinnige en occulte krachten, die bovennatuurlijk waren, bestonden niet langer binnen het positivistische wereldbeeld. In het middeleeuwse wereldbeeld, dat in het katholieke geloof voortleefde, hadden die krachten nog altijd een plaats.

Thomas van Aquino wist die krachten immers nog te verzoenen met wat Aristoteles had geleerd over de teleologie van de dingen die streefden naar hun natuurlijke plaats. En ook in het neoplatonisme was er genoeg ruimte voor magie en het occulte geweest, omdat daarin werd uitgegaan van een wereld, waarin alle dingen met elkaar samenhingen en door een onderlinge sympathie met elkaar verbonden waren. Maar dat alles was in de moderne tijd voorbij, nu de natuurwetenschap voortaan het enige boek was, dat niet alleen aan de materiële wereld, maar ook aan de wereld van de geest ten grondslag lag. Ook de psyche gehoorzaamde aan logische wetten en kwantificeerbare structuren. Het ware bestaan is een leven zonder God, rechtop in de wind.

Dan mag dan zo zijn, uit het boek Freud en Nederland komt ook een ander beeld naar voren. Freud was vooral de ‘verzoener van het onverzoenlijke’, die enerzijds niets moest hebben van de extreme neigingen naar spiritisme en occultisme en andere paranormale verschijnselen, maar anderzijds zich sterk afzette tegen het negentiende-eeuwse positivisme en extreme materialisme. Tussen die  twee uitersten bewandelde Freud een middenweg, die ook voor religieus georiënteerde psychiaters in het begin van de vorige eeuw vaak heel acceptabel was. In de negentiende eeuw was het denken in een spagaat beland tussen idealisme en positivisme.

Al moest Freud dan weinig hebben van ‘de modderstroom van het occulte’, hij schreef wel drie essays over occulte fenomenen: Das Unheimliche (1919) Traum und Telepathie (1922) en Eine Teufelsneurose im siebsehnten Jahrhundert (1922). De psychoanalyse, zo beweert Ilse Bulhof, is naar zijn manifeste inhoud gezien een typisch ‘desocculterende beweging’ geweest, die gericht was tegen het religieuze of de bijgelovige levenshouding, maar in zijn latente inhoud een poging was om ‘in rationele vorm in dromen en het onbewuste iets van het occulte te redden.’

Zo heb ik Freud nooit eerder gezien. Het doet me denken aan het anti-moderne modernisme, dat zich in de vorige eeuw in allerlei gedaanten heeft gemanifesteerd. Maar ook aan een onderstroom in het proces van secularisering, een tendens die er juist op gericht was om iets van transcendentie veilig te stellen in een wereld die in de moderniteit steeds wereldser zou worden. De God-is-dood-theologie van de jaren zestig was in feite de laatste stap in die poging om nog iets van God te redden door hem voorgoed dood te verklaren. Een paradox in optima forma. Misschien ook wel het drama bij uitstek van de moderne tijd.

Maar er is nog iets. Je zou elke vorm van geloof in het bovennatuurlijke, elke vorm van religie dus, kunnen zien als een hypnose, een staat van bewustzijn die niet bewust is. Niet alleen de religie houdt de mens onder hypnose, ook de spektakelmaatschappij die – sinds het proces van secularisering is afgerond – als een diepe sluimer over de wereld hangt. Alleen in de jaren zestig waren we misschien heel even niet onder hypnose. Als dat zo is, dan is het zaak om die staat van bewustzijn terug te vinden. Om de wereld opnieuw te zien zoals hij werkelijk is. Ontwaken uit een hypnose is een proces van bevrijding, een proces dat maar al te vaak een nieuwe hypnose in werking zet.  En toch….elk geloof, zelfs als dat geloof een hypnose is, kan bergen verzetten. 

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)