Voorheen de wereld van Peter Stuyvesant

In oktober 2001 werd ik getroffen door een tekst van Slavoi Žižek. Dat was kort na de aanslagen van 9/11.  Ik moest een lezing houden voor de Fryske Akademy in Leeuwarden en koos als onderwerp ‘Kunst na elf september’. Bij de voorbereiding van mijn verhaal vond ik op internet het artikel van Žižek: Welcome in the desert of the real, waarmee hij kort na de aanslagen van 9/11 zijn kritiek op de westerse cultuur samenvatte. Welkom in de woestijn van de werkelijkheid! Een vergelijkbare schok zoals die in de film ‘The Matrix’ tot stand kwam als de stekker van de megacomputer eruit wordt getrokken, heeft de westerse wereld beleefd na de aanslagen op van 11 september. Dat wel zeggen: de illusie van de werkelijkheid zelf stortte opeens in elkaar.

Die werkelijkheid was niet echt. Hij was hyperreëel, of zoals Žižek het formuleerde: ‘een gedespiritualiseerd utilitair schijnuniversum’. Met die woorden raakte hij de kern van wat er gaande was. Het beeld rees op van een wereld die niet meer is ingelogd op de kernwaarden van de eigen beschaving, een wereld waarin solidariteit en broederschap hebben plaatsgemaakt voor een mondiale onverschilligheid voor ellende en armoede. Een wereld, waarin het verlangen naar transcendentie alleen nog te beleven valt in de regressie naar het extreem lichamelijke. Waar mystiek en spiritualiteit verworden zijn tot het narcisme van een per definitie pre-oedipaal bewustzijn.

De term pre-oedipaal verwijst naar de periode in de psychoseksuele ontwikkeling die aan het oedipuscomplex voorafgaat. In deze periode overheerst voor beide geslachten de band met de moeder.  Die schijnwerkelijkheid noemde Žižek ‘The American holiday from history’. Het scherm van de illusie werd opeens voor onze ogen doormidden gescheurd en wat restte waren de ruïnes van rokende puinhopen: The desert of the real. Žižek gebruikte het woord ‘the real’ (het reële) in de specifieke betekenis die door de psychoanalyticus Lacan is geijkt, dat wil zeggen: het werkelijke dat nooit toegankelijk is voor onze blik. Maar hooguit – schuins beziend – heel af en toe in ons blikveld kan opduiken. Het is de echte werkelijkheid die wij voortdurend dimmen, doven en wegstoppen achter het scherm van onze waarnemingen. Wat we ‘waarneming van de werkelijkheid’ noemen is in feite een hardnekkige poging om een valse, illusoire werkelijkheid te creëren.

We zijn voortdurend bezig met het afschermen van het reële, dat ondraaglijk is geworden door de traumatische fundering van de werkelijkheid zelf, die bij de formatie van het zichzelf bewuste bewustzijn in de eerste ontwikkelingsfase van het kind zijn beslag heeft gekregen. Als er sprake zou zijn van een crisis in de westerse cultuur, dan is die vanuit de theorie van Lacan alleen te verklaren vanuit een ‘gemiste ontmoeting met de echte werkelijkheid’, een gemis dat in feite eigen is aan het bestaan, maar dat in onze laat-kapitalistische samenleving een chronisch en pathologisch karakter heeft gekregen. We belanden steeds meer in een schijnwereld van door media en marketing geregisseerde emoties en gedachten.

Enige tijd geleden zag ik een presentatie van korte films en video’s uit de hele wereld. Wat je noemt: een dwarsdoorsnede van de kunst van nu. Opvalland was, dat tussen al die beelden weinig vormexperiment te bespeuren viel. De inhoud is kennelijk alom terug van weggeweest. Geen of weinig ironische zelf-reflecties op het medium als zodanig, maar veel persoonlijke uitingen in een sobere verhaalsetting. Een verteller – meestal een voice-over – laat een persoonlijk, vaak autobiografisch verhaal horen dat wordt ‘geïllustreerd’ door een sequentie van indringende beelden. Dat is het meest voorkomende format. Het persoonlijke wordt ingezet tegen een onzekere wereld, dat is de onderstroom die zichtbaar wordt in de kunst van nu.

In deze onbestemde tijd van crisis en globalisering wordt de kunstenaar blijkbaar teruggeworpen op zijn eigen authentieke subject. Je zou het ‘post-postmodernisme’ kunnen noemen. Die term vereist enige uitleg. Het is niet zo dat het postmodernisme totaal heeft afgedaan. De erfenis van het postmodernisme is niet meer weg te denken. Het subject is definitief onder verdenking komen te staan, de tekst en het medium film of video evenzeer. Maar desondanks kruipt het bloed waar het niet gaan kan in een wereld die daar aanleiding toe geeft. Er zijn geen grote machtsblokken meer, geen volken, geen staten of grote verhalen, hoe intens wed daar ook naar als laatste vluchtplaats of thuishaven. De hedendaagse mens is ontheemd eb verweesd in alles opzichten, zowel gogradisch en etnisch als ideologisch en spiritueel. En dat in een wereld die vraagt om een heldere respons. Egoïsme, onrecht, bewapening en terreur tonen de gruwelijke realiteit van de onmacht van de ethiek, het afstotelijke en het walgelijke de betrekkelijkheid van de esthetiek.

Daarnaast heeft zich, wat de kunst betreft, een ontwikkeling voltrokken die in wezen onomkeerbaar is. Die ontwikkeling heeft alles te maken met de afbraak van de traditionele narratieve structuren. Dit proces heeft zich in alle kunstdisciplines voltrokken, niet alleen in de kunsten van het woord, maar in de kunsten van het beeld. Het verhaal, de ‘narratieve structuur’, was voor de moderne avant-garde verdacht. De futuristen, dadaïsten en de vertegenwoordigers van De Stijl wilden zelfs het proza en het boek voorgoed achter zich werpen. Het ging hen om het onmiddellijke, performatieve – één op één – in bezit nemen van de ruimte, niet zozeer de fysieke ruimte, maar vooral de ideële ruimte van de kunst. De revolte van de jaren zestig was in feite een naoorlogse verwerking en herbeleving van de radicale revolte van de eerste generatie van de moderne avant-garde.

Hoe het ook zij, het modernisme heeft bijna een eeuw lang de narratieve structuur in de ban gedaan. Het postmodernisme, dat zo’n veertig jaar geleden is ontstaan, heeft vervolgens het narratieve ogenschijnlijk voorgoed ontkracht en gedeconstrueerd. Het verhaal keerde terug maar werd in de semiotisch opzicht van zijn symbolische betekenis ontdaan. Het postmodernisme was achteraf bezien niet alleen een fase van rouw over een verloren samenhang, maar ook een schreeuw om de terugkeer van het symbool, waarvan het bestaan onmogelijk was geworden. De tekens waren gaan rondtollen in hun eigen lege betekenisruimte. Die leegte van het teken vormde de keerzijde van de woestijn van het reële.

Nu het persoonlijk verhaal is teruggekeerd in de kunst is er tegelijk iets wezenlijks veranderd. Er is behoefte ontstaan aan een nieuwe verbintenis tussen ethiek en esthetiek. De hedendaagse wereld is bij uitstek een oord van existentiële onzekerheid. Die gedachte bekroop mij toen ik een video zag die geheel was gewijd aan het verschijnsel ‘vliegen’, een soort beeldende fenomenologie van het vliegen dat al lang symbool meer is voor vrijheid. De wereld van Peter Stuyvesant, die ons in de jaren zestig in bioscoopreclames werd voorgetoverd, bestaat niet meer. De woorden van een schlager uit 1974 gaan niet meer op. ‘Uber den Wolken soll die Freiheit schon grenzenlos sein,’ zong Reinhardt Mey.

Die symboliek is nu volledig uit de tijd, nog even afgezien van miljeuproblematiek die met vliegen annex is geraakt. Zelfs het filmmuseum Eye in Amsterdam heeft onlangs de KLM als sponsor de wacht aangezegd.. Bovendien is vliegen tegenwoordig een streng bewaakt fenomeen geworden. Vliegen speelt zich nu niet meer af in het domein van de vrijheid, maar in het domein van de angst. Vliegen is nu even fout als roken, en niemand spreekt meer over de wereld van Peter Stuyvesant.

Of we het nu leuk vinden of niet, het vliegen is een metafoor geworden voor het leven in tijden van grote onzekerheid. We zullen afscheid moeten nemen van de pre-oedipale fase waarin het laatkapitalisme ons had teruggeworpen. We weten niet eens meer waar we vandaan komen. Elke vorm van rouw is een herinnering aan het geboortetrauma. Vliegen hoorde tot voor kort nog bij het paradijs. We zullen de aarde moeten aanvaarden en de lucht aan de hemel terug moeten geven.

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)