Filosofie van de dubbelganger

Vanuit een filosofisch perspectief kan de dubbelganger gezien worden als een manifestatie van de interne strijd die ieder mens voert. Het is de belichaming van het onbekende, vaak onderdrukte deel van jezelf. In deze zin kan de dubbelganger staan voor de angst voor het onbekende, de delen van je persoonlijkheid die je niet wilt erkennen of waarvan je je niet bewust bent.

De confrontatie met je dubbelganger dwingt je om na te denken over wat authenticiteit en individualiteit werkelijk betekenen. Als er een ander wezen is dat precies op jou lijkt en mogelijk zelfs je gedachten en gevoelens kan delen, wat maakt jou dan uniek? Deze vraag raakt aan de kern van het existentialisme, dat stelt dat de essentie van het individu voortkomt uit persoonlijke ervaringen en keuzes.

‘De dubbelganger’ ook een veelvoorkomend thema in de naoorlogse literatuur en heeft verschillende symbolische betekenissen, afhankelijk van de context van het verhaal. De dubbelganger kan dienen als een symbolische weergave van de innerlijke conflicten of een gespletenheid in de hoofdfiguur. Het kan ook duiden de tweestrijd tussen goed en kwaad, moraliteit en immoraliteit, of andere tegenstrijdige aspecten van het karakter benadrukken. De hoofdfiguur wordt vaak geconfronteerd met zijn eigen spiegelbeeld en moet nadenken over zijn eigen identiteit en zelfbeeld. Dat kan zijn mythe, zijn, zijn eigen literaire imago of zijn roem.

Een schrijver waakt over zijn eigen imago. Sterker nog, schrijven is het creëren van een imago. Een schrijver verdubbelt zijn eigen leven door zichzelf te transformeren als de mythische producent van zijn eigen schijnwereld. De schrijver verhult zich in zijn werk, waarin hij zich tegelijkertijd schaamteloos kan onthullen. Hij is verliefd op zijn eigen spiegelbeeld, terwijl hij nooit achter de spiegel kan komen. Schrijven wordt zo het narcistische streven naar almacht. Het is het wraak nemen op het leven dat jou – als goddelijk genie – zo slecht bedeeld heeft. Wraak nemen ook op de ontoereikendheid van de schepping. Rancune wordt dan de kerosine van de literaire creativiteit. Alleen als schrijver kun je de boel recht zetten.

Toen ik gisteren door de stad aan het wandelen was, verbeeldde ik mij even, dat ik niet mezelf was, maar mijn dubbelganger die ’s ochtends bij het tandenpoetsen achter de spiegel vandaan was gekomen en als Huub Mous 2.0 mijn dag was begonnen. Mijn dubbelganger is mijn plaatsvervanger op aarde, zoals Jezus van Nazareth dat was van God. Ik keek mijn dubbelganger nog eens goed aan. Mijn linker hand was voortaan mijn rechter en mijn rechter mijn linker. Gelukkig zat mijn hoofd nog altijd boven en mijn voeten onder, maar opeens drong het met een schok tot mij door, dat iedereen om me heen op zijn kop liep. Sterker nog, ik liep zelf op mijn kop en zag de anderen ‘upside-down’. 

Mijn spiegelbeeld staat – zoals elk spiegelbeeld – op zijn kop, maar ik vergeet telkens weer dat ik een halve radslag voorover moet maken, om precies zo te zijn, zoals het achter de spiegel is. Ik loop dus ‘op mijn kop’, zo’n beetje als die wonderlijke figuur Frets in de roman Archibald Strohalm van Harry Mulisch. Frets loopt niet op zijn kop, maar achteruit. Wie naast hem gaat lopen krijgt de illusie dat hij zelf stilstaat. Zoals je de illusie kunt hebben dat je niet op de aarde vooruit loopt, maar dat de aarde onder je voeten achteruit draait.  

Beweging is relatief, zei Einstein al. Maar dat is tijd ook. “Tijd is voor Zwitsers,” zegt Corinth in de roman Het stenen bruidsbed (1959) van Harry Mulisch. Daarmee verwees hij subtiel naar een beroemde scene, gespeeld door Orson Welles in de film The Third Man (1949) over de Zwitserse koekoeksklok.

‘You know what the fellow said – in Italy, for thirty years under the Borgias, they had warfare, terror, murder and bloodshed, but they produced Michelangelo, Leonardo da Vinci and the Renaissance. In Switzerland, they had brotherly love, they had five hundred years of democracy and peace – and what did that produce? The cuckoo clock.’

Graham Greene schreef het scenario en zijn gelijknamige novelle verscheen een jaar later, in 1950. Het fenomeen ‘dubbelganger’ speelt een belangrijke rol in deze film, waarvan het verhaal draait  om de zoektocht naar de waarheid achter de mysterieuze dood van Harry Lime, gespeeld door Orson Welles. Joseph Cotten speelt de rol van Holly Martins, een schrijver die naar Wenen komt om zijn oude vriend Harry Lime te bezoeken.

Het concept van de dubbelganger komt naar voren wanneer Holly Martins ontdekt dat Harry Lime eigenlijk een heel andere persoon is dan hij zich had voorgesteld. Holly en Harry waren ooit goede vrienden, maar Holly komt er al snel achter dat Harry betrokken is bij illegale activiteiten, waaronder de handel in gestolen penicilline op de zwarte markt. 

De dubbelganger in dit geval verwijst naar de twee gezichten van Harry Lime: de vriendelijke, charmante man die Holly dacht te kennen en de gewetenloze crimineel die hij werkelijk is. Deze onthulling zorgt voor een moreel dilemma voor Holly Martins, omdat hij moet beslissen hoe hij met de misdaden van zijn vriend moet omgaan. De dubbelgangerfiguur belichaamt de dualiteit van goed en kwaad in de menselijke natuur en dwingt Holly om zijn perceptie van Harry en zijn eigen morele kompas opnieuw te evalueren.

Ik kan me nog herinneren dat ik de film in mijn jeugd heb gezien. Het verhaal speelt zich af in het Wenen van kort na de oorlog. Het Wenen van Wittgenstein is dan ver achter de horizon verdwenen en ook het Wenen van Adolf Hitler bestaat inmiddels niet meer. De stad ligt in puin en alleen het reuzenrad van de kermis in de Prater draait alweer op volle toeren. Na de verschrikkingen van de oorlog draait de wereld gewoon weer door in deze desolate stad die door de geallieerden in vieren is gedeeld.

Er is een wonderlijke parallel tussen de plot van de film De Third Man (1949) en de roman De donkere kamer van Damokles (1958), met het personage Henri Osewoudt, en zijn dubbelganger Dorbeck, die niet van de hoofdfiguur te onderscheiden is en waarvan zelfs niet zeker is of hij werkelijk bestaat. 
Een belangrijk thema in de roman is de verwarring rond de identiteit van de hoofdpersoon. Het verhaal onderzoekt de concepten van waarheid en leugen, goed en kwaad, en de vraag wie Henri werkelijk is.

Is Henri Osewoudt schuldig is aan zijn daden of is hij slechts een pion is in een groter spel? Het verhaal roept vragen op over moraliteit en verantwoordelijkheid. Er heerst ook een sfeer van paranoia en verwarring, waarin de grens tussen realiteit en waanideeën vaak onduidelijk is. De titel van het boek verwijst naar de donkere kamer waarin Henri Osewoudt zijn foto’s ontwikkelt. Ook dat gegeven kan symbolisch worden geïnterpreteerd als de duisternis en onduidelijkheid van de waarheid en de realiteit.

De dubbelganger werd in de naoorlogse jaren een geliefd thema in film en literatuur. Het kwam niet alleen voor in The Third Man, en De donkere kamer van Damokles, maar goed beschouwd ook in Archibald Strohalm , de roman die Mulisch schreef in dezelfde tijd waarin The Third Man werd gemaakt.

Eind jaren veertig werd Mulisch psychotisch en genas zichzelf met zijn fictieve dubbelganger Archibald Strohalm, die als romanfiguur zijn plaats had ingenomen, en zo als fictieve plaatsvervanger van de auteur ten onder moest gaan. Strohalm nam alle gekte van Mulisch in zich op, zoals Jezus van Nazareth dat ooit met alle zonden van de wereld had gedaan. Mulisch zelf kan dan ook in zijn slotmonoloog zeggen: “Je hebt mijn kruis op je genomen, kleine verlosser van mij. Ik zal slagen waar jij moest falen.” Zo bezien was Archibald Strohalm ook een dubbelganger van Jezus van Nazareth, en was de gekte van Strohalm (in casu: Mulisch) tegelijk ook de ultieme waanzin, waarvan de hele wereld verlost moest worden. Strohalm was het Offer van Mulisch, maar ook het Lam Gods: Agnus Dei qui tollis insaniam mundi.

Dat is een wonderlijke paradox, want de poppenkastvoorstelling van Archibald Strohalm was juist gericht tegen de religieuze voorstelling van ‘Ouwe Opa’, die ging over het ‘hiernamaals ‘. De voorstelling van Strohalm ging over het ‘hiervoormaals’. In de commentaren is er wel op gewezen dat zijn voorstelling een alternatief levert op het totaal versleten christendom, zoals Albert Camus dat had geboden met zijn boek De mythe van Sisyphus (1942). Het absurde van de wereld werd door Archibald Strohalm beantwoord met ‘de weg van het lachen.’ En toch bood dit alternatief ook een ‘seculier-religieuze’ Verlossing, zij het niet voor de zonden van de mensheid, maar voor de waanzin van de wereld. Archibald Strohalm is een absurde Messias, die als elke Messias sterven moet.

Er is ook een bredere context voor dit motief in de tijd dat Mulisch deze roman schreef. De herinnering aan de ramp, die Adolf Hitler nog kort geleden had aangericht voor het zelfbeeld van de mens, schiep de behoefte aan het motief van de dubbelganger, dat in de figuur van Archibald Strohalm zowel een dubbelganger werd van Mulisch zelf als van Jezus van Nazareth. Het menselijk bestaan was in een diepe crisis beland. ‘Dé mens’ – want zo werd er over mensen gesproken in die tijd – snakte naar een spiegelbeeld als geneesmiddel voor zijn getroebleerde humaniteit, die zijn verankering verloren had in het spectrum van goed en kwaad.  

Overigens deed de politie in de Oostenrijkse plaats Braunau am Inn in 2017 onderzoek naar een dubbelganger van Adolf Hitler, die regelmatig werd gezien in de buurt van het geboortehuis van de nazileider. Met zijn kleding, haarlok en snor lijkt hij ‘als twee druppels’ water op der Führer. Let wel ‘als twee druppels water’!  Dubbelgangers, daar moet je voor oppassen.  

Reageren is niet mogelijk.