Nutteloosheid in Oud-Zuid

Nutteloosheid wordt steeds zeldzamer. Nutteloze kennis dus ook. Ik hou van nutteloze kennis. Nutteloze vragen die tot tot nutteloze antwoorden leiden hebben iets Zen-achtigs. Ze maken het leven lichter. Door de mogelijkheid van het nutteloze tot het eind toe open te houden, wordt zelfs de dood wat meer aanvaardbaar. Stop making sense! `De zinloze vraag wijst je de weg naar de wijsheid, naar de tedere onverschilligheid van de wereld. ‘Zie je die stok?’ vroeg de Zen-meester. ‘Gooi hem weg!’

Laat ik vandaag beginnen met een nutteloze vraag. Wat maakt een beeld tot een beeld? Die vraag houdt tegenwoordig menig kunstcriticus bezig in een wereld die overspoeld wordt met beelden. Er zijn zoveel beelden dat het beeld zelf lijkt te verdwijnen. In de hedendaagse plaatjesmaatschappij wordt het beeld steeds meer van zijn authentieke waarde ontdaan. Beelden zijn op allerlei manieren te manipuleren. Ze worden voortdurend ‘gestript’, ontrukt aan hun oorsprong, en in een nieuwe setting tot leven gebracht. Modefotografen hanteren de codes van de documentaire fotograaf. In muziekclips worden stilistische beeldmiddelen gehanteerd die door kunstenaars zijn ontwikkeld. Zelfs het fotografische beeld op zich is niet meer te vertrouwen, omdat het digitaal bewerkt en gemanipuleerd kan worden, en anders wel door Kunstmatige Intelligentie gegenereerd. Foto’s ijken niet langer de waarheid. De beroemde woorden van Nietzsche, ‘Niets is waar, alles is geoorloofd’ lijken in de ziedende maalstroom van de hedendaagse beeldcultuur een onverwachte bestemming te vinden.

Iedereen is uiterst gevoelig voor beelden geworden, maar omgekeerd wordt iedereen er ook steeds meer door afgestompt. Een vreemde paradox. We leven in een tijd van ‘beeldende geletterdheid’, maar ervaren óók totale beeld-indigestie’. De gelaagdheden, coderingen, trucages, associaties en connotaties die met een beeld verbonden kunnen zijn, worden onbewust ervaren, maar tegelijk ook bewust becommentarieerd. In dat pandemonium is het de taak van de kunstenaar beelden te produceren die weerstand bieden aan deze maalstroom. Dat wil zeggen: beelden die wrijving geven, blijven haken. Die irriteren en intrigeren, onderhuids. Dat is het stilzwijgende adagium in de kunst van nu. Tegen de modderstroom in een beeld creëren dat stil blijft staan. Een beeld dat zin en betekenis heeft.

Waarom eigenlijk? Tja, waarom zijn de bananen krom?

Ooit ben ik kunstgeschiedenis gaan studeren omdat ik op deze wijze plaatjes kon kijken. Ik was het boeken lezen moe. Na twee jaar studie Nederlandse taal- en letterkunde had ik genoeg van Beatrijs, Vondel, Mariken van Nimwegen, Frederik van Eden en de Mei van Gorter. Ik wilde gewoon kijken, kijken en nog eens kijken. Van boeken kreeg ik nachtmerries. Ik wilde ze met mijn ogen opeten in plaats van lezen. Ziende etend zou ik me een weg banen in de bibliotheek van Babylon. Maar wat dan? Kunstgeschiedenis was een studie voor de dommen, voor ongeletterden, voor meisjes uit de betere kringen, muurbloemen die zo aan de man konden komen.

Om af te kicken van al dat gelees nam ik een baantje in een archief waar ik zoekgeraakte dossiers moest opsporen en ordenen. Nog altijd als ik ergens in vastloop, ga ik opruimen, ordenen, op volgorde leggen, alfabetisch, systematisch en vooral weggooien wat niet meer van waarde is. Maar wat is niet meer van waarde? Al ordenend kom je steeds weer voor dilemma’s te staan. Alles is van waarde, afhankelijk van het kader van waaruit je ordent. Maar wat is je kader? Wat is je perspectief, je denkraam, je focus? In je boekenkast staat vast een boek dat daar over gaat. Een boek over het ordenen van boeken.

‘s Middags, ik studeerde niet, ik zat in de huiskamer en deed niets, begonnen geleidelijk aan alle dingen betekenis te krijgen. Te veel dingen kregen te veel betekenis. Er was te veel te zien in de kamer. Er was buiten de kamer te veel voorgevallen. Ik wilde rust. Ik wilde alleen maar voedsel innemen en uitscheiden, en de poes zijn bak verzorgen, en slapen, alles zonder zin.’

Deze woorden komen uit Oud-Zuid, de verhalenbundel waarmee Nicolaas Matsier in 1976 debuteerde. ik woonde toen in de Saffierstraat in Amsterdam-Zuid. Het raam aan de achterkant van mijn huis bood vrijwel precies hetzelfde uitzicht als is te zien op de cover van Oud-Zuid van Matsier. Ik las het boek toen ik op een dood punt was beland. Mijn studie kunstgeschiedenis was bijna afgerond. Ik wist alles over de hedendaagse kunst, tenminste, dat maakte ik mezelf wijs. Ik bezocht belangwekkende tentoonstellingen en manifestaties. Ik las de juiste boeken, de juiste tijdschriften. Ik zag de juiste films en bezocht de juiste concerten. Zo herinner ik mij een drukbezocht nachtconcert van de Amerikaanse minimal-music componist Terry Riley in het Concertgebouw in Amsterdam.

Het was diep jaren zeventig. Die jaren waren een repeterende breuk van nietszeggende nikserigheid die bij tijd een wijle een peilloze diepte kon suggereren. Minimal music was daar de belichaming van. Minimal music was geen muziek, was geen muziek, was geen muziek…. De herhaling was de muziek. The less is more, more, more…. En dan eindeloos, eindeloos, eindeloos…. Hoe dan ook, een dikke rook hasj hing die nacht in de grote zaal van het Concertgebouw. Boven alles uit zag ik de zwarte haren van mijn docent Franck Gribling meedeinen op het monotone ritme. Hij was volledig in trance of zo stoned als een garnaal. Iedereen was high die nacht. Minimal music in optima forma. Muziek zonder betekenis. Vooral geen betekenis.

Ook de verhalen van Matsier hadden op het oog geen betekenis. Ik was verrast, niet alleen door de toon waarmee hij schreef, maar ook door het gevoel van nietszeggendheid en nutteloosheid dat zich in zijn beschrijvingen soms leek om te keren in iets anders: iets wat een waarde heeft op zichzelf. In een van de verhalen heeft de hoofdpersoon een baantje bij een antiquariaat in Amsterdam Oud-Zuid. Hij beschrijft de problemen die hij ondervindt bij het ordenen van de inventaris. Telkens als hij een categorie bedenkt, waarmee een deel van het boekenbezit bijeen kan worden gebracht op een bepaalde plank, blijkt die categorie niet te kloppen, omdat er weer uitzonderingen zijn die een andere categorie noodzakelijk maken.

Ik herken dat probleem uit eigen ervaring. Jarenlang heb ik geprobeerd om mijn eigen boekenkast op orde te brengen, maar nooit heb ik een sluitend systeem kunnen vinden. Er zijn altijd weer boeken die niet op een bepaalde plank passen. En als je dan met een nieuwe plank begint, dan blijkt dat er ook weer boeken zijn die eigenlijk op twee of op drie planken tegelijk thuishoren. Een sluitend systeem van ordenen bestaat niet. Titels van boeken hebben altijd een complexe relatie met tal van andere boeken en elke poging om daar een zodanig systeem in aan te brengen, dat een eenduidige ordening in de ruimte mogelijk wordt, is een hopeloze onderneming.

Het gevoel dat Matsier in zijn vroege verhalen beschrijft gaat nog een stap verder. Hij neigt er zelfs toe om te stoppen met het zoeken verklaringen voor de wereld om hem heen. Langzaam aanvaardt hij de constatering dat het beter is om alle dingen maar te nemen zoals ze zijn. En juist op dat moment nemen de alledaagse gebeurtenissen – in al hun nutteloosheid  – een verrassende wending. Het wordt dan opeens heel spannend om heel precies te beschrijven hoe een dag verloopt, welke dingen allemaal in je hoofd opkomen zodra je besloten hebt om ’s ochtends uit je bed te stappen.

Er is van alles om je heen, waarvan je bij voorbaat denkt dat het van geen belang is. Waarom ligt de kat op de stoel ‘s ochtends en niet op de bank? Waarom is die halve fles wijn op het aanrecht blijven staan? Waarom is de krant half in de brievenbus blijven steken en niet op de grond gevallen? De werkelijkheid zit veel complexer in elkaar dan je geneigd te bent te veronderstellen. Als je alle details om je heen nu eerst eens heel precies in kaart zou brengen, zonder meteen naar een verband te zoeken, dan zou de wereld misschien een stuk duidelijker worden. Beschrijven, beschrijven en nog eens beschrijven. Niet interpreteren, vooral niet interpreteren. Soms ben ik geneigd om Matsier gelijk te geven. Niets is waar, en zelfs dat niet.

Ik moet eens ophouden met al dat problematiseren. Ik moet de dingen gewoon nemen zoals ze zijn. En opeens merk ik dat ik dit eergisteren ook al heb geschreven. Ik verval in herhalingen. Een blog is een blog is een blog… Een roos is een roos is een roos… Een theorie is maar een theorie. En bovendien, geen enkele theorie klopt met alle bekende feiten op haar terrein. De wereld bestaat uit een zee van tegenstrijdigheden. Als ik niet eens mijn eigen boekenkast op orde kan brengen, hoe zou het dan ooit lukken om een sluitend systeem voor de wereld te bedenken? Waarom zou ik niet gewoon gaan zitten luieren? Denken is het bijeengaren van een onafzienbare hoop minutieuze en nauwkeurige constateringen waar geen mens op zit te wachten.

Kortom, de wereld heeft geen zin en het is onzin om nog langer naar een zin te zoeken. Ik denk wel eens, waar ben ik in godsnaam mee bezig? Ik zou het ook niet weten. Maar één ding is zeker. Ik zal doorgaan met met het schrijven van nutteloze verhalen. Stop making sense!

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)