Mulisch & het narratief voor het trauma

Misschien is het alleen nog de waan die een schel licht op de wereld doet vallen. Wie haar te lang aankijkt verandert in een stenen beeld, zoals het oog van Medusa dat deed. Een mens heeft misschien wel de waan nodig om definitief te beseffen dat er iets grondig mis is. Het normale leven kent die verblinding niet meer, of in ieder geval veel minder. Vanuit de waan bezien is dit leven niet echt en stelt het ook niet zoveel voor. Voor wie die waarheid werkelijk tot zich door laat dringen, wordt de waan een bewijs voor de stelling dat de menselijke geest mateloos is en uiteindelijk alles te buiten gaat. 

Dat schreef ik aan slot van mijn boek Het algoritme van de waan. De mateloosheid van de waan, zo had ik aanvankelijk als titel gekozen. Alleen die mateloosheid kan glashelder laten zien dat er iets grondig mis is. Als er dan toch zoiets als een God zou zijn, dan is het niet ondenkbaar dat zijn schaduw alleen nog in de waan kan worden waargenomen. En in de verschrikkingen van de oorlog natuurlijk. Elke keer weer. Het is een sombere conclusie over de aard der dingen, maar als ik deze woorden vergelijk wat de hoofdpersoon van Mulisch’ boek De aanslag in het  slothoofdstuk met gesloten ogen tegen zichzelf zegt, valt het ook nog wel wat mee wat ik te melden had. Die woorden van Mulisch luiden als volgt 

De wereld is de hel, dacht hij, de hel. Zelfs  als morgen de hemel op aarde werd gevestigd, dan nog zou het, door alles wat er gebeurd was in het verleden, niet de hemel kunnen zijn. Het kon nooit meer goedkomen. Het leven in het heelal was een mislukking, een grote flop, en het zou beter geweest zijn, als het niet ontstaan was. Pas als het niet meer bestond, en daarmee ook geen herinnering meer als al die doodskreten, zou de wereld weer in orde zijn. 

Vertwijfeling , dat is wat de oorlog nalaat in het geheugen van wie zelf de verschrikkingen heeft beleefd. Toch is er iets vreemds aan de hand met de herinneringen aan de oorlog. De geschiedenis is het geheugen van de mensheid, maar het geheugen heeft zelf ook een geschiedenis. Naarmate de verschrikkingen van de oorlog verder uit zicht verdwijnen en het aantal mensen die het zelf nog hebben beleefd steeds geringer wordt, vervagen de contouren, maar worden de contrasten sterker. De grootste misvatting over het menselijk geheugen is dat het zou werken als een computer. Herinneringen zijn geen pakketjes informatie die je in de hersenen kunt opslaan en daarna op elk gewenst moment op het scherm van het bewustzijn tevoorschijn kunt toveren. 

Zo’n tijdscapsule bestaat niet. Telkens weer neemt de herinnering een andere gedaante aan, ingekleurd door de wisselende belichtingen van het gevoel en ingekaderd door de veranderende rasters van het verstand. Het geheugen is vloeibaar, maar niet alleen het geheugen, ook het verstand. In dit alles schijnt iets door wat je het patroon van de waan zou kunnen noemen, een verschuiving naar een wereld die ongemerkt zijn verankering in de werkelijkheid verliest. Zelfs het ultieme kwaad van de Holocaust was aan het eind van de twintigste eeuw een fabel geworden, een verhaal dat je kunt exploiteren in dienst van een ideologie. 

 De aanslag (1982) van Mulisch is een roman die is opgebouwd rondom de aanslag op een collaborateur tijdens de Tweede Wereldoorlog. Het verhaal volgt het leven van Anton Steenwijk, de hoofdpersoon, gedurende verschillende perioden in zijn leven. De structuur van deze roman kan worden onderverdeeld in vijf delen, die elk een specifieke tijdsperiode en gebeurtenis behandelen. Proloog: 1945, 1952, 1966, en 1981. Deze structuur wordt dus gekenmerkt door een niet-chronologische vertelwijze, waarbij de verschillende episodes dienen om verschillende aspecten van Anton’s leven te belichten. Het gaat om zijn worsteling door de tijd heen met schuld, verantwoordelijkheid en het verwerken van het oorlogsleed. Of in de woorden van Mulisch:

‘Was iedereen schuldig en onschuldig? Was de schuld onschuldig en de onschuld schuldig?’

Het boek is met vaart geschreven en het leest ook als een trein. Soms krijg je de indruk dat Mulisch bij het schrijven al het filmscenario voor ogen had. Het blijven doordraaien van het fietswiel bijvoorbeeld, direct na de aanslag. Zo’n scene, schrijft Mulisch met een knipoog, komt in vrijwel elke verzetsfilm voor. Onderzoek heeft inmiddels uitgewezen dat Mulisch diverse aanslagen van Hannie Schaft in zijn verhaal met elkaar heeft verweven. Soms roept het boek bij mij zelf wonderlijke herinneringen op. De jongen Anton wordt na de aanslag ondergebracht bij zijn oom, die huisarts is in Amsterdam-Zuid en woont aan de Apollolaan. In mijn boek Het algoritme van de waan schreef ik een hoofdstuk met als titel Mooie vrede op de Apollolaan. Ook daarin komt een aanslag voor.

De ruïne van een van de twee in brand gestoken villa’s, op de hoek van de Apollolaan en de Beethovenstraat in Amsterdam. (Beeldbank Amsterdam)

In de vroege ochtend van 24 oktober 1944 werden 29 mensen uit het Huis van Bewaring aan de Weteringschans op de Apollolaan gefusilleerd als represaille voor de liquidatie van de beruchte SD-officier Herbert Oehlschlägel op het kruispunt van de Beethovenstraat en de Apollolaan. Bij deze represaille-actie werden ook de twee villa’s op de hoek van de Beethovenstraat ontruimd en in brand gestoken. Voor ik met de bus naar huis ging bleven we eerst nog voetballen – met een tennisbal – op het brede trottoir of we speelden tikkertje bij het monument voor de gefusilleerden. Mulisch schrijft in De Aanslag:

Huizen in brand steken, waar nazi’s waren neergeschoten, was niet ongebruikelijk, maar dat ook de bewoners terechtgesteld werden, dat was een terreur die eigenlijk alleen in Polen en Rusland werd toegepast – maar daar zou Anton zelf zijn afgemaakt, al had hij in de wieg gelegen.’

Voor ons, kinderen van een jaar of tien, was het eind jaren vijftig allemaal ver weg in het verleden, hoe dichtbij dat toen ook nog was. Maar mijn oudste zus Mariet had het allemaal nog zelf meegemaakt. Ze vertelde mij ooit over haar schooltijd op Fons Vitae, het meisjeslyceum aan de Reijnier Vinkeleskade.  Ze was in 1944 op Fons Vitae begonnen, maar met Kerstmis hielden de lessen op vanwege de hongerwinter. Toch wilde zij met Driekoningen, op 6 januari, naar school toe. Ze is toen helemaal vanuit de Watergraafsmeer naar de school gelopen, een wandeling van ruim een uur heen en een ruim een uur terug. Een hele wandeling voor een twaalfjarige! Trams reden niet meer in die tijd. Aangekomen op de hoek van de Apollolaan en de Beethovenstraat zag ze iets raars. De twee villa’s op de hoek waren in brand gevlogen. Er restte alleen nog wat puin waar blauwe rook uit kwam.

Bij het schrijven van mijn laatste boek Het algoritme van de waan heb ik vaak aan de structuur van De aanslag teruggedacht. Aanvankelijk had ik een vergelijkbaar tijdsverloop in gedachten. Dat wil zeggen: vijf perioden vanaf de oorlog tot heden, met een inleiding vooraf en en conclusie aan het eind. Gaandeweg besloot ik de richting van het tijdsverloop om te draaien, en dus te vertrekken in het heden en in vijf stappen terug te gaan naar de oorlog, in casu: Adolf Hitler. Die omkering kwam voort uit een sterk gevoel van twijfel. Ik kon het niet laten om steeds weer te herschrijven en hier en daar ook te schrappen. Zo heb ik uiteindelijk besloten om de volgorde van de hoofdstukken om te gooien. Het leek mij toe dat het betoog daardoor spannender was geworden, omdat nu de indruk werd gewekt dat het geheel toewerkt naar een ontknoping, het trauma, de ware aard van het kwaad.

De traumatische ervaring kan te bedreigend zijn om tot het bewustzijn toegelaten te worden. Ze stelt dan  onmogelijke eisen aan ons vermogen om betekenis te geven aan de oorspronkelijke pijn van de ervaring. Met als gevolg: dissociatie, uitsluiting en telkens weer de herhaling van die pijnlijke ervaring, zonder dat het tot een werkelijke verwerking komt door de associatieve vermogens van de geest die het trauma weten te integreren in de narrativiteit van het reguliere levensverhaal. Zo kan het trauma een leven lang blijven voortbestaan, zonder zich te voegen in de harmonie van een, door tijd en historie gevormde identiteit.

Omgekeerd kan een diep trauma ook zomaar omslaan in een vorm van automatisme bij het beschrijven van de pijn die met het trauma gepaard ging. De drempel die dan overschreden wordt als men het domein van de waan betreedt, is vaak dezelfde drempel die het doorstane leed scheidt van een heilzame fantasiewereld, waarin het leed definitief overwonnen wordt. Pas in het laatste hoofdstuk van De aanslag breekt het trauma bij de hoofdpersoon plotseling door:

‘En nu, terwijl hij daar stond, verhief zich een grauwe berg, als een vloedgolf, en stortte over hem heen.’

Zo bezien was ik in mijn boek Het algoritme van de waan niet alleen op zoek naar dit bijzondere algoritme van de mentale ontsporing, maar ook naar een narratief voor het trauma van de oorlog. Die twee hebben iets gemeen. Bij mij ging het niet om een fictief persoon die getraumatiseerd is door een aanslag in de oorlog, waardoor zijn familie plotseling in het niets verdween, maar om het trauma van een hele generatie, die in feite niets beleefd had en juist dat ‘gemis’ als een trauma ging ervaren. Het was immers mijn generatie van de babyboomers, die vanuit dat gevoel van een gemis de oorlog nog eens dunnetjes wilde overdoen. Ook in het narratief voor het trauma tekenen de contouren van het trauma zich af.

In vijf achtereenvolgende hoofdstukken heb ik de loper van de geschiedenis terug gerold in het verleden. Van postmodernisme naar modernisme, van secularisering naar wederopbouw. Maar ook terug naar het leven van Hitler zelf, in de hoop zo iets dichter bij het raadsel van zijn waanzin te komen in deze zoektocht naar het algoritme van de waan. Met deze reis door de naoorlogse tijd hoopte ik tevens aan te tonen dat het beeld van Hitler zich steeds meer is gaan voegen in de uitzonderlijke context van de twintigste eeuw. Iets van de waan van Hitler herhaalde zich in het messianisme met al zijn tegenstrijdigheden, dat in de jaren zestig opnieuw naar voren kwam. Het verlangen naar een aards paradijs van liefde en verbroedering, waar de hippies van droomden, ontaardde niet zelden in doodsdrift.

De tekst van Het algoritme van de waan is ontstaan tussen het najaar van 2020 en het najaar van 2022, een tijd die voor een groot deel in het teken stond van de corona-pandemie met al zijn bijbehorende angsten en waanideeën, maar ook met een vaak ongemerkt verstoring van het tijdsbesef. Nog altijd heb ik moeite om gebeurtenissen voor tijdens of direct na de eerste, twee of derde corona-golf exact in mijn tijdsgeheugen te lokaliseren. 

Als je de feiten uit de recente geschiedenis opnieuw wilt ordenen binnen het chronologisch stramien van je eigen leven, stuit je vroeg of laat op een probleem. Wat ontbreekt is het onderliggend verband, het grote verhaal. Het weergeven van de geschiedenis ontkomt niet aan interpretatie, dat wil zeggen: weglaten, benadrukken, uitvergroten en minimaliseren. Wie een verhaal vertelt over wat hemzelf is overkomen, vertelt een geschiedenis van feiten, die in feite beschreven worden als fictie, en niet een exacte chronologie van de feiten, want dat zou niet te lezen zijn. 

Vaak wordt voorbij gegaan aan het gegeven dat een fictie meer is dan alleen maar een verzinsel, een fictie is ook een maaksel, en in die zin een product van een creatieve daad, het verzinnen van een narratief voor een trauma in de tijd. Voor de geschiedenis is een creatief verzinsel zelfs noodzakelijk. Dat verzinsel moet rekbaar zijn. Je moet het letterlijk kunnen oprekken in de tijd. Wij manipuleren voortdurend de tijd van het narratief door er een andere volgorde aan te geven. Schrijven is dan ook primair een spel met de tijd. Zo kwam ik onlangs op het idee om Het algoritme van de waan te gaan herschrijven als een roman. Zoiets als De aanslag van Mulisch, maar dan in een omgekeerde volgorde van de tijd. 

Wordt vervolgd (de filmrechten zijn al verkocht)

Reageren is niet mogelijk.