De tijd is een illusie

Time present and time past
Are both perhaps present in time future,
And time future contained in time past.
If all time is eternally present
All time is unredeemable.
What might have been is an abstraction
Remaining a perpetual possibility
Only in a world of speculation.

T.S. Eliot

De gedachte dat de tijd een illusie is die door het brein zelf gecreëerd wordt heeft mij altijd gefascineerd. In mei 1975  was ik het in slot Nymphenburg bij München. Ik was daar met een groep studenten bij een excursie in het kader van mijn studie kunstgeschiedenis. Op een of andere manier kreeg ik het gevoel dat ik hier al eens eerder was geweest. Ik had een déja vu zoals dat heet. Raar, want in werkelijkheid was ik hier nooit eerder geweest. Ik had het slot ooit wel eens gezien, maar niet in werkelijkheid. 

Later las ik, dat de film  L’Année dernière à Marienbad (1960)  – een klassieker uit de tijd van de nouvelle vague – hier in Nymphenburg is opgenomen. De cineast Alain Resnais heeft zich daarbij laten inspireren door de schilderijen van Paul Delvaux, waarop vergelijkbare, bijna slaapwandelende figuren voorkomen die bevroren lijken in de tijd. Somnambulisme heet dat. Je bent er en je bent er niet. Je dwaalt door de tijd, terwijl je bewustzijn slaapt. Zoiets.

Hoe dan ook, opeens had ik ook zo’n ervaring. Ik liep daar rond in die prachtige classicistische tuin met her en der van die verstilde namaakbeelden uit de klassieke oudheid en ik had het idee dat ik hier als eens eerder had rondgelopen. Toevallig had ik het jaar daarvoor mijn kandidaatsexamen gehaald met een scriptie over werk van Paul Delvaux. ‘Verleden jaar in Mariënbad’ was dus voor mij: ‘Verleden jaar in de schilderijen Paul Delvaux’. 

Mogelijk heeft dat onbewust een klik teweeg gebracht, zodat ik de film L’Anneé dernière à Marienbad in mijn herinnering niet herkende, terwijl ik die film toch echt gezien had tijdens een nachtvoorstelling in Cinétol, die rare bioscoop in de Tolstraat in Amsterdam, ergens eind jaren zestig. Ik meende ik dat ik hier in Nymphenburg al eens eerder was geweest. De tijd liep in cirkels rond, zo leek het. Ik was er en ik was er niet. Ik was hier al eerder geweest en toch ook weer niet. 

Ik beleefde de gelijktijdigheid van het ongelijktijdige en tegelijk liep ik alleen maar rond in het hier en nu. Ik droomde met de ogen open. Tijd, gedroomde tijd en de tijd van de herinnering lopen voortdurend door elkaar heen. Déja vu en jamais vu, voorschouw en flash back, ons brein is een organische tijdmachine die permanent op volle toeren ronddraait als een tollende gyroscoop in een repeterende droom. 

De laatste tijd word ik bezocht door een droom die steeds weer terugkeert. Vannacht was hij er weer. Ik voelde mij als een zombie in een stoet van mensen die bloemen leggen bij een graf op het kerkhof. Ik zag het graf van een bekende. En nog een bekende, en nog een… Iedere dode die ik ken leek hier begraven te liggen. Achteraan het middenpad stond een gigantische crucifix met aan weerszijde twee beelden, Maria en Johannes. Het werd onrustig om me heen. De doodgraver brak met bovenmenselijke kracht de een na de andere grafsteen uit de grond. De doden stonden op en kwamen uit hun graf. De skeletten kletterden in een danse macabre. Het was kermis in de hel en carnaval op het kerkhof. Hoe vaak moet ik deze droom nog dromen.

Als er een droom zoiets is als een tijdmachine, dan zou ik een retourtje willen nemen naar het jaar 1966. Ik zou dat hele jaar nog eens opnieuw willen beleven met een tweede blik, alsof er een chip in mijn brein geïmplanteerd was die alles – minuut voor minuut – zou kunnen vastleggen. Vervolgens zou ik terugkeren in het heden en de film van dat hele jaar afdraaien op mijn pc. Ik zou alle geluiden horen, maar ook al mijn gevoelens voelen. Misschien zou ik daarna iets kunnen begrijpen van wat er allemaal is veranderd, niet alleen in mijn eigen leven, in de diepste krochten van mijn brein, maar ook in de wereld om me heen.

‘Vóór Kant waren we in de tijd, sinds Kant is de tijd in ons’, schreef Schopenhauer. De tijd is iets wat we zelf creëren in steeds nieuwe ervaringen. De ervaring van het gevangen zijn in een gespleten heden, dat telkens weer wegglijdt in het verleden, staat haaks op die andere gewaarwording, het voortdurend verwikkeld zijn in een innerlijke monoloog van het gelijktijdige van het ongelijktijdige, het verleden in het heden. Maar in die aanhoudende monoloog kan zich ook een ervaring aandienen die boven de tijd uitgaat en als het ware boven-historisch wordt. 

Zo verlang ik wel eens naar zo’n boven-historisch moment. Een positie in tijd en ruimte, waarin alles, maar dan ook alles, zichtbaar wordt. Mijn hele leven in één terugblik, zoiets wat je – naar men zegt – overkomt op het moment dat je sterft, alsof je naar beneden valt vanaf een wolkenkrabber en alle jaren ziet voorbijschieten als etages, schillen in de tijd, concentrische lijnen op de bol van de eeuwige gelijktijdigheid. Wie ophoudt met voortbewegen wordt meegesleurd in het verleden. Dat meesleuren begint meteen als het bewegen ophoudt. Wat wij ‘het voortgaan van de tijd’ noemen is dus in feite de eigen voortbeweging tegen de stroom in. Wie sterft stroomt weg in de tijd, die je zelf in stand houdt door te leven.

Toen Einstein in 1954, ziek en verzwakt – nog geen jaar voordat hij zelf zou sterven – een condoleancebrief moest schrijven aan de weduwe van zijn oude vriend Michel Besso, kwamen er woorden in hem op die hij als natuurkundige als waarheid had erkend, maar tegelijk als mens als troost had ervaren. ‘De dood betekent niets’, zo schreef Einstein:

This signifies nothing, for us believing physicists the distinction between past, present, and future is only an illusion, even if a stubborn one.’

Met andere woorden: wees niet bedroefd, tijd is slechts een illusie.

Reageren is niet mogelijk.