Ik ben nu jonger dan gisteren

Ouder worden betekent dat je geheugenruimte zich steeds meer vult met tijd. Maar wat doet dat met jezelf? Wordt het leven ook voller? Of dieper soms? Ik heb het gevoel van niet. Eerlijk gezegd begrijp ik steeds minder van het leven naarmate ik ouder word. Toen ik jong was dacht ik niet alleen meer te begrijpen, ik meende ook dat ik diepzinniger was dan nu.  Alles verandert naarmate ik ouder word, alleen voor mezelf lijk ik niet ouder te worden, eerder jonger dan gisteren. Alsof de tijd vanaf een gegeven moment is gaan teruglopen naar het begin. Misschien is dat wel de grote omwenteling in mijn leven, de revolutie van de tijd zelf, een omkering die zich steeds meer voltrekt naarmate ik ouder… en daarmee juist jonger word.

Wat zal achteraf bezien de grote omwenteling van mijn tijd zijn geweest? Mogelijk zijn de jaren zestig, die nu nog altijd worden beschouwd als de culturele revolutie van de babyboomers, in de toekomst veel minder belangrijk geworden. Men zal dan wellicht vooral gaan spreken over de transformaties die de nieuwe media – zoals internet en social media – nadien in het bewustzijn teweeg hebben gebracht. Media zijn vaak een belangrijke factor bij revoluties. Tegenwoordig gelooft men pas iets als als de media er melding van hebben gemaakt. We leven in gemeenschappen die door de media zijn gecreëerd. De Britse historicus Benedict Anderson spreekt in dit verband over ‘imagened communities’.  Zo is ooit ook het nationalisme ontstaan.

Ik kwam van de ideeën van Benedict Anderson op het spoor bij mijn onderzoek voor het boek De Fries die in de toekomst sprong en verwijs naar hem in het hoofdstuk De boer en de kosmopoliet. Volgens Anderson is het ontstaan van het nationalisme verbonden geweest met wat hij noemt ‘het drukwerk-kapitalisme’ in de zeventiende en achttiende eeuw. Dat was de eeuw waarin gedrukte media zoals boeken, tijdschriften en kranten in de eigen landstaal gingen verschijnen. De moedertaal werd zo een omgeving om in te wonen: het eigene, het vertrouwde, een ruimte die kon worden gedeeld. Door de ontwikkeling van het ‘drukwerk-kapitalisme’ zijn er drie fundamentele culturele noties, die alle uit de verre oudheid stammen, hun greep op het bewustzijn kwijtgeraakt.

Dat zijn: (1): Het idee dat een bepaalde geschreven taal bij voorrang toegang verleent tot een bestaanswaarheid, juist omdat de taal als zodanig een onafscheidelijk deel van die waarheid is, zoals dat met name in het christendom tot uiting komt. (2): Het idee dat de maatschappij rond – en onder leiding van – een centraal punt in de ruimte georganiseerd is, met een monarchen in het midden die tegelijk boven andere menselijke wezens verheven is en regeert met goddelijke volmacht. En (3): Het idee dat de tijd een uitgestrektheid is, waarin kosmologie en geschiedenis één op één met elkaar samenvallen en het ontstaan van de wereld en dat van de mens een simultane oorsprong hebben.

Dat alles verloor bij de opkomst van de drukpers zijn natuurlijke vanzelfsprekendheid. De  massamedia van de drukpers, die in de achttiende eeuw ontstonden, structureerden op een nieuwe wijze de ruimte en de tijd. Hoe de ervaring van ruimte en tijd structureel ook kan veranderen, zo’n  structurele verandering gaat niet zelden gepaard met een revolutie, whatever that met be. Revoluties zijn wat mij betreft vooral transformaties in de ervaring van ruimte en tijd. In de jaren zestig is vooral onze ervaring van tijd drastisch veranderd. 

Met dit blog roep ik bij menigeen dagelijks het beeld op van een omgevallen boekenkast. Die reputatie indachtig gooi ik mijn boekenkast maar weer eens omver en geef ik hieronder vier citaten, om daarmee aan te geven wat de verschillende ervaringen van tijd voor het bewustzijn kunnen betekenen. Het eerste citaat gaat over de filosofie van de tijd bij Augustinus. Wat Augustinus ooit schreef over de tijd las ik in de jaren zestig op school in zijn boek de Confessiones. Het citaat gaat over het ontstaan van ‘het zien van de tijd in het bewustzijn’, in plaats van de ervaring van ‘bewustzijn in tijd’. Dat lijkt heel vanzelfsprekend, maar dat is het zeker niet. Met Augustinus is er iets radicaal veranderd in de wijze waarop het menselijk bewustzijn letterlijk ‘in de tijd’ gesitueerd is. 

De drie citaten daarna komen uit boeken die ik in de afgelopen jaren zelf heb geschreven. De tiid hâldt gjin skoft, zeggen de Friezen. De tijd pauzeert niet en gaat altijd maar door. Maar ook die wijsheid valt te betwijfelen. De tijd pauzeert wel degelijk als je zelf even stilstaat bij de tijd. Om die ervaring in het bewustzijn te bewerkstelligen, laat ik u lezen wat ik zelf achtereenvolgens heb bedacht over het voortgaan van de tijd. Bij wijze van voortschrijdend inzicht in de tijd naarmate de tijd verstrijkt. Maar nu eerst het belang van Augustinus’ gedachten over de ervaring van tijd in het bewustzijn :

1.

‘Door de aandacht te verleggen van de fysische wereld, die onafhankelijk van hem bestaat, naar de wereld van het bewustzijn, verkreeg Augustinus een nieuw perspectief op ’tijd’. Bewustzijn is niet langer aanwezig als louter een waarnemer van externe verandering, maar gesitueerd, als het ware, midden in de beweging zelf. Verandering vindt nu plaats in het innerlijk leven. Het resultaat van deze verandering is, in zekere zin, de eliminatie van de verandering.

Toekomst, heden en verleden worden nu ondergebracht in het allesomvattende aanwezig zijn van de aandachtige geest – een act van het bewustzijn die een temporele werkelijkheid bijeenhoudt, waaraan voorheen alleen een vaag bestaan werd toegekend. Bewustzijn wordt niet langer gesitueerd in een efemeer verdwijnpunt tussen het niet-bestaan van het verleden en het nog-niet bestaan van de toekomst, maar wordt nu gezien als iets wat zelf de doorgang opent voor de overgang van de toekomstige naar de verleden tijd.

De verandering die Augustinus aanbracht behelst het zien van ‘het bewustzijn in tijd’ naar het zien van ’tijd in het bewustzijn’. Het is een omslag die vergeten is en weer herontdekt in de filosofische traditie die daarop volgde.  In Augustinus’ versie van deze omkering van de relatie tussen bewustzijn en tijd wordt een cruciale rol toebedeeld aan God. Als je jezelf wilt begrijpen in verhouding tot tijd, zo zegt Augustinus, dan moet je dat niet doen door je blik naar de buitenwereld te richten, maar louter door je blik te richten op wat zich afspeelt in het de binnenwereld van het bewustzijn, waar je jezelf kan begrijpen in relatie tot God.

Als je je eigen ‘zijn in de tijd’ wilt begrijpen, kijk dan niet naar de fysische wereld van bewegingen, maar naar je eigen zelf in relatie tot de eeuwigheid. Het is juist door het contrast tussen het zich uitstrekken van het bewustzijn en Gods eeuwige aanwezigheid, dat je eigen bestaan in de tijd werkelijk kunt begrijpen. Voor Augustinus, evenzogoed als voor Plotinus, wordt bewustzijn begrepen door terug te zien op waar het uit voortkomt – op het zich ontvouwen vanuit een unitaire aanwezigheid. Het gesproken woord is de metafoor waardoor dit cruciale verband tussen tijd – als het zich uitstrekken van het bewustzijn – en Gods eeuwige heden doorgrond kan worden.’

Uit: Gareth B. Matthews, The Augustinian Tradition, 1998.

2.

‘Tekenen was zién geworden en de taal werd een orakel. Ik schreef niet, ik werd geschreven. Ik schreef tot God, maar God schreef ook in mij. ‘Groot zijt Gij Heer en ten zeerste lovenswaardig! Groot is uw macht en uw wijsheid heeft geen getal!’ Dat waren ook de woorden, waarmee Augustinus begonnen was aan zijn Belijdenissen. Mijn boek zou daar een eigentijdse vertaling van worden, geen letterlijke omzetting van de oorspronkelijke tekst, maar een nieuwe belijdenis, een nieuwe catechismus ook, een tekst die ik op de huid van de tijd zou schrijven, hallucinerend in het hier en nu. Al schrijvend zag ik mijn hele leven voorbijtrekken met alle betekenislagen die daarin verborgen lagen. Ik zat in de machinekamer van mijn eigen verbeelding en liet gebeuren wat gebeuren moest. Het absolute had bezit genomen van mijn geest en maakte aan elke twijfel een einde. Eindelijk was ik bevrijd.’

Uit: Tegen de tijdgeest, terugzien op een psychose, 2011.

3.

De toenemende vrije tijd bracht in de jaren zestig het perspectief van een eindeloze tijd voor de spelende mens. Maar de linkse maatschappijkritiek richtte zich ook op een verandering van mentaliteit die de vrije tijd teweeg bracht. De leisure oriented society leverde lusteloze mensen op. Het gevaar dreigde dat de echtheid van het leven teloor zou gaan in verveling en consumentisme. De onmogelijkheid van een authentiek leven in de tijd werd gezien als een elementair gebrek van het maatschappelijk systeem. Zo werd ook de ervaring van tijd en ruimte een intrinsiek probleem voor het moderne bewustzijn. Dat probleem kwam aan het licht in een tijd toen de kunst en het dagelijks leven met elkaar samen leken te vallen in een drang naar tegenwoordigheid.
Het grillige van de tijd als een gebeuren zonder zin en betekenis drong zich op aan het bewustzijn. Het toeval werd een thema waar kunstenaars zich op gingen richten. De kunst wilde opnieuw beginnen. Nu, Zero, Nul, dat waren de woorden die zich eind jaren vijftig, begin jaren zestig aandienden. De ervaring van het nu viel samen met een gewaarwording van leegte. Die radicale heroriëntatie op het heden maakte de kunst performatief. Ze zocht niet meer de statische weergave van de werkelijkheid, of de tijdloze abstrahering daarvan, maar de werkelijkheid zelf in de daad, de handeling, in een actie gericht op verandering. Niet vanuit de hooggestemde idealen van de vooroorlogse avant-garde, maar met oog voor het toeval en de contingentie van het alledaagse bestaan.

Uit: De Fries die in de toekomst sprong, 2016

4.

Bij het ontstaan van een waan voltrekt zich een vergelijkbaar proces. Ook dan ontstaat een soort semiotiek van de tweede graad, een bovenverdieping van de taal, waarin alles vanzelf waarheid en werkelijkheid wordt. Maar in tegenstelling tot de mythe gaan in de waan ruimte en tijd volledig door elkaar lopen, wellicht door een kortsluiting tussen de beide hemisferen van het brein. De omlijsting gaat dan de inhoud overnemen. Het medium wordt de boodschap. Een fictieve hogere instantie neemt dan de vrijheid van de wil volledig in bezit.

Zo is het totalitarisme verwant aan de godsdienstwaan. Beide bevinden zich aan de rand van de glijdende schaal tussen mythe en waan. Juist daar bevindt zich een terra incognita, een nog onbekend podium voor de verbeelding, waar teken en betekenis in een hoger register van het betekenen zijn beland, in de wetenschap, zoals Hitler met de macabere luciditeit van een door een waan bevangen acteur vaststelde: …’dat er nooit een eindtoestand mogelijk is, dat duurzaamheid niet bestaat, maar alleen eeuwige verandering. Alleen wat dood is, is onveranderlijk. Het verleden is eeuwig. Maar de toekomst is de onuitputtelijke stroom van een oneindige reeks van nieuwe scheppingsdaden.’ Ziedaar het mateloze perspectief dat het algoritme van de waan te bieden heeft.

Uit : Het algoritme van de waan. Naoorlogse geschiedenis door de ogen van een babyboomer, 2023

De radicale verandering in de ervaring van de tijd – of beter gezegd: in de ervaring van het hier en nu, die zich in de jaren zestig heeft aangediend -, had ook iets Heideggeriaans. Het was immers Heidegger geweest die al ver voor de oorlog gewezen had op de intrinsieke verwevenheid het van het Zijn en de Tijd. Sterker nog, Heidegger was gestuit op de tijdelijkheid als de mogelijkheidsvoorwaarde voor de structuur van het bestaan. De jaren zestig brachten zijn gedachten aan het oppervlak van het bewustzijn. Wie in die tijd in de draaikolk van de tijd voorop liep kwam er nadien ook nooit meer uit. Er ging iets tollen in de tijd zelf: een stilstaande beweging, een bewogen verstarring.   

‘Ik ben de jaren zestig,’ hoor je nog menig overlevende uit die tijd beweren. ‘Fluxus is wherever you go.’  Anders gezegd, in the sixties is de tijd heel even op hol geslagen in het bewustzijn van de babyboomers, om daarna voorgoed stil te vallen in het heden. Babyboomers willen ook nooit oud worden en laten dat voortdurend aan iedereen weten. Ze blijven eeuwig jong tot op hun sterfbed aan toe. De jaren zestig hebben hun tijdsbesef voorgoed verstoord. Het jaar 1968 was een keerpunt in hun levenstijd en inmiddels leven ze 55 jaar na dato. Het is voorbij, voorbij en o… voorgoed voorbij. Maar dat dondert niet. Time is always now!  Het verleden keert zich om, hoe je het ook wendt of keert. Ook in mijn beleving komen de jaren zestig juist steeds dichterbij. Ik ben nu jonger dan gisteren, jonger zelfs dan ik ooit ben geweest.

*

Lezing over en presentatie van het boek Het algoritme van de waan. Naoorlogse geschiedenis door de ogen van een babyboomer op 28 februari a.s. om 20.00 uur in Tresoar, Leeuwarden. ZIE: DE SITE VAN TRESOAR

Reageren is niet mogelijk.