Noting rhymed
Vannacht had ik een onmogelijke droom. Ik moest een tentoonstelling openen die ik vooraf niet had gezien. Ook de kunstenaar had ik nooit eerder ontmoet. Toch hield ik mijn verhaal. Dat had ik niet moeten doen. Het was een martelgang. Wat betekent deze droom? Heel simpel. Soms kun je een probleem alleen oplossen door het frame te veranderen waarin het probleem is ontstaan. Zo niet, dan wordt het een martelgang. Bovenstaande foto nam ik vijf jaar geleden tijdens een wandeling langs het Van Harinxmakanaal in Leeuwarden. Zomaar. Waarom, weet ik niet meer. Ik was een beetje triest, dat weet ik nog wel. Alle gedachten liepen dood in mijn hoofd. Nothing rhymed. Toch is het een mooie foto. Soms ontstaan dingen zomaar. Net als dit verhaal.
Een probleem is net als een gebouw: elk probleem dat bestaat heeft ooit niet bestaan. De totstandkoming was een lang en ingewikkeld proces dat desondanks door de sporen die zijn nagelaten in tekeningen, tijdsplanningen en besluitenlijsten achteraf vrij nauwkeurig is te reconstrueren. Maar dit wordt anders bij de laatste grens die wordt gemarkeerd door de eerste ideeën van de architect. Uit dit vage en schemerige grensgebied zijn meestal nauwelijks sporen bewaard gebleven, of het moet een schetsje zijn in de marge van een vergaderagenda, wat lijnen op de achterkant van een sigarendoos, een gedachteloze tekening tijdens een telefoongesprek of een krabbel op een bierviltje. Het zijn de prille notities uit het creatieve domein van de dwalende gedachten, het gebied waar het poëtisch geheugen vrij spel heeft en de architectuur ontstaat van ‘Kom, ik verzin eens wat.‘
Bij de presentatie van zijn ontwerp zal geen architect het in zijn hoofd halen om met een bierviltje aan te komen. Het ontwerp heeft dan al vaste vorm gekregen in een gladde maquette of een strakke axonometrie waarin geen schetslijn meer te zien is. Het creatief proces wordt aangekleed met het nette pak van de ratio, omdat kennelijk niemand zit te wachten op haar grillige intuïtieve vormen. De eerste krabbels van het ontwerpproces worden niet alleen uit intuïtie geboren, omdat vaak een lange weg van analyse en verstandelijke afweging hieraan vooraf is gegaan. Toch zijn de eerste getekende lijnen even spannend als voetstappen in maagdelijke sneeuw.
De architect deelt deze ervaring met de dichter, de schilder, de beeldhouwer en de musicus. Hij schept nieuwe vormen die uit het niets lijken voort te komen. Uiteraard zijn er heel wat vormen die niet nieuw zijn, maar eerder een korte samenvatting van het voorafgaande of een voorspelbare aanvulling daarop. Maar toch zijn in al die vage, krabbels ooit voor het eerst de contouren van een kapiteel, een gotische spitsboog en de skeletconstructie van een wolkenkrabber zichtbaar geworden. De eerste krabbel op een bierviltje is een afsplitsing van de verbeelding en tegelijk een toevoeging aan de bestaande werkelijkheid en in het creatieve moment waaruit de krabbel voortkomt wordt een heel klein bruggetje gebouwd tussen twee gescheiden werelden. Zoals het bouwproces exact omschreven fasen kent van bestektekening en aanbesteding tot oplevering en inhuizing, zo kent ook het creatief proces van een ontwerp zijn eigen ontwikkelingsgang. Elk gebouw heeft een incubatietijd gehad in het brein van een architect en is een tijdlang onzichtbaar aanwezig geweest in een onwerkelijk schemergebied. Een architect kent achteraf het gelukkige gevoel zijn eigen ideeën in steen verwerkelijkt te zien, zoals een schrijver spreekt van la joie de se voir imprimé , maar over het schemergebied van de incubatietijd weten beiden vaak weinig te melden.
Vanuit de kunsttheorie zijn in de loop der tijden heel wat pogingen ondernomen om ook deze incubatietijd te onderscheiden in exact omschreven fasen. Zo noemt Alberti in zijn in 1459 verschenen De Re Aedificatoria achtereenvolgens vijf fasen, die elk ontwerp van een gebouw heeft doorlopen, alvorens vaste vorm te krijgen: de inventio (het kiezen van elementen), de dispositio (de ordening van elementen), de memoria (het aanbrengen van stilistische elementen), de elucutio (de optische elementen als licht, schaduw en kleur) en de pronuntiatio (de presentatie en detaillering van het ontwerp). Aan al deze fasen gaat echter één belangrijk moment vooraf: de inspiratio (de krabbel op het bierviltje). De vijf fasen die Alberti onderscheidt zijn ontleed aan de klassieke rethorica, de kunst van de welsprekendheid en het vermogen om woorden zodanig te kiezen dat een ander wordt overtuigd. De inspiratio is echter algemener van aard en heeft een andere oorsprong. Dit begrip staat aan de wieg van elke artistieke onderneming en wellicht ook van elk creatief moment in het menselijk brein, of het nu de uitvinding betreft van een elektrische tandenborstel of de formulering van de Onvolledigheidsstelling van Gödel.
Dit kostbare creatieve moment dient zich meestal aan in de meest banale omstandigheden. Het luisteren naar een fuga van Bach of het kijken naar het Nederlands Danstheater kan de geest in hoger sferen brengen, maar de inspiratio neemt meestal met minder genoegen. Salvador Luria beschrijft in zijn boek De weg van de wetenschap (1986) dat de aanblik van een gokautomaat op een cocktailparty voor hem de aanleiding vormde voor een biochemische ontdekking die hem later de Nobelprijs zou opleveren. Schrijvers ontwikkelen niet zelden haast neurotische rituelen om het moment van de inspiratio af te dwingen. Schiller deed rotte appels in de la van zijn schijfbureau. Balzac schreef in een monnikspij, Proust liggend op bed met de gordijnen dicht. Simenon sloot zich twee weken op met twintig scherp geslepen potloden en Hemmingway had een fobie voor de schrijfmachine, die woorden voortijdig aan elkaar soldeert en de grillige wegen van de inspiratio afsluit. Met dit wonderlijke scala voor ogen zou het mij niet verbazen als er ergens een architect is te vinden die zich laat tatoeëren bij het ontwerpen van een gebouw.
Alvorens naar enige verklaring te zoeken voor het mentale verschijnsel achter de krabbel op het bierviltje, kun je er vanuit gaan dat de inspiratio gepaard gaat met een aantal constante en kenmerkende symptomen. (1) Zij komt plotseling en onaangekondigd. (2) Zij heeft voorkeur voor de meest banale omstandigheden. (3) Haar moment van verschijnen kan niet door inspanning worden afgedwongen. (4) Zij dient zich onmiddellijk in haar totaliteit aan. (5) Zij is onwillekeurig, automatisch en onttrekt zich aan de vrije wil. (6) Haar verschijning veroorzaakt niet zelden een emotionele opwinding. (7) Na haar verdwijnen herkent de persoon in kwestie haar vaak niet als voortkomend uit zich zelf. In feite zijn voor verschijnsel slechts twee verklaringen mogelijk: het komt van buitenaf of het komt van binnenuit. De eerste lijkt het meest onwaarschijnlijk, maar toch is deze verklaring tot rond 1800 de meest gangbare geweest. De wonderbaarlijkste variant hiervan levert het neoplatonisme de filosofie die vooral tijdens de Renaissance veel aanhang vond, door de inspiratio een plaats te geven in het meest weidse perspectief dat men zich denken kan.
In het kort komt de verklaring hierop neer. De ziel van de mens heeft voor zijn geboorte een reis door de kosmos afgelegd waarbij de negen hemelsferen zijn gepasseerd die door de ne gen Muzen worden beheerst. Met name in de laagste zeven sferen- die van de planeten – krijgt de ziel op deze tocht een portie toebedeeld van de aan die sfeer inherente eigenschappen. Deze eigenschappen vormen de aanleg of de talenten waarmee gewoekerd moet worden De kunstenaar of architect kan zijn karakter door het beoefenen van deugden zozeer veredelen dat hij gaat reageren in overeenstemming met de kosmische natuur. Dit stelt hem in staat tijdens zijn leven de tochten door de kosmos opnieuw te ondernemen. In staat van vervoering reist de ziel dan door gebieden waar zij rechtstreekse injecties ontvangt – de inspiratio – die leiden tot een verhoogde activiteit van de verbeelding die de opgedane ervaringen in beelden omzet. De architect wordt zodoende een soort imaginaire astronaut en de gebouwen die hij ontwerpt zijn slechts flauwe afschaduwingen van kosmische luchtkastelen.
Blijkbaar werden er in de vijftiende eeuw te weinig afstotelijke gebouwen ontworpen om deze harmonische en alles omvattende theorie aan het wankelen te brengen. Vandaag de dag zou alleen al de aanblik van het nieuwe Fries Museum op het Zaailand in Leeuwarden voldoende zijn om het hele kaartenhuis van het neoplatonisme ineen te doen storten. De gedachte dat de inspiratio een soort goddelijke injectie is of een kosmische oorsprong heeft is binnen ons huidige wereldbeeld in onbruik geraakt, zeker nu het tot onze technische mogelijkheden behoort daadwerkelijk – zonder in de zevende hemel te raken- een tocht door de hemelsferen te ondernemen. In dichterlijke zelfbeschouwing, bijgeloof en het spraakgebruik van alledag zijn nog veel restanten terug te vinden van deze kosmologische verklaring van de inspiratio. Maar het gezond verstand heeft haar inmiddels achterhaald en plaats doen maken voor een psychologische verklaring: buitenaf is binnenuit geworden.
Deze omslag is stap voor stap te herkennen in de poëzie rond 1800. Op het breukvlak van classicisme en romantiek verdwijnt het weidse perspectief van de hemelsferen langzaam door de ontdekking van de binnenkant van het eigen brein. In zij essay On Poesy or Art (1818) weet Coleridge deze omslag in een paar luttele woorden te vangen:
To make the external internal,
the internal external,
to make nature thought
and thought nature –
This is the mystery of genius in the Fine Arts
De oorsprong van de inspiratio wordt daarna steeds meer in de duistere afgrond van het eigen brein gezocht en zal uiteindelijk vastgeklonken raken in de kelder van het onderbewustzijn. Er is een vroeg-romantisch schilderij van Moritz von Schwind waarop de droom van een gevangene is te zien. Van dit schilderij is bekend dat de voorstelling later Freud zou fascineren. De beeltenis toont de oorsprong van de droom als de wens van de gevangene om uit zijn kerker te ontsnappen. Evenals de inspiratio komt de wensdroom hier van binnenuit en niet van buitenaf en de muren van de kerker lijken een treffende verbeelding van de nieuw ervaren afscheiding tussen de binnenkant van het brein en de buitenwereld van de werkelijkheid.
In dit licht bezien wordt elke krabbel op een bierviltje een ontsnappings poging uit het eigen brein. De binnenkant daarvan is even werkelijk als de buitenkant, maar toch blijven het twee gescheiden continenten die niet met woorden, die in de taal hun eigen werkelijkheid hebben, kunnen worden overbrugd. Alleen het creatieve moment – de inspiratio – lijkt een brug te kunnen slaan, hoewel noch de kosmologische noch de fysiologische verklaring de pijlers van die brug laten zien. Ook vandaag de dag weet niemand wat er werkelijk in ons brein gebeurt bij een krabbel op een bierviltje. Het is ook nog maar de vraag of een elektro-encefalogram van de inspiratio de ware contouren van deze brainwave in beeld kan brengen. Bij veel architecten zou dit experiment alleen een constante golf van Vinex-woningen laten zien. Maar misschien is er één bij die op een gelukkig moment de inspiratie krijgt voor een nieuwe Golden Gate bridge. Misschien ook wordt ooit nog eens op een onnozel bierviltje de eerste schets getekend van de pijlers van de brug die de oeververbinding vormt tussen verbeelding en werkelijkheid. Die pijlers kun je niet verzinnen. De gedachte alleen al lijkt even onzinnig als een solipsist op een ezelsbruggetje.
Maar toch moet het te proberen zijn. Ik verzamel dan ook bierviltjes op elke kroegentocht. Dit is een eindeloze, onzinnige onderneming die tegelijk zin en einde heeft. Immers de complete verzameling van alle onzinnige gedachten is zelf een onzinnige gedachte en kan dus nooit een complete verzameling zijn. Hier wringt iets. Er moet dus één bierviltje bestaan met één onzinnige gedachte die niet past in de complete verzameling van alle bierviltjes met alle onzinnige gedachten. Alle onzinnige gedachten zitten binnen in ons brein. Alle bierviltjes erbuiten. Maar waar zit dat ene bierviltje, dat niet past binnen die complete verzameling van alle bierviltjes met alle onzinnige gedachten? Binnen, buiten, in beide of geen van beide? Wellicht zou op dit ene bierviltje de blauwdruk van de pijlerbrug getekend staan. De gelukkige vinder zou niet meer als elke filosoof op en neer hoeven lopen op een doodlopende pier in de oceaan. Hij zal al het water naar de zee kunnen dragen in de euforie van Einstein on the beach en de steen der wijzen vinden op een bierviltje. Maar wie deze eerste krabbel bekijkt ziet niets anders dan de laatste zin van een bestaand verhaal. Elke laatste zin in een bestaand verhaal heeft ooit niet bestaan, behalve deze: ‘Een probleem is net als een gebouw: elk probleem dat bestaat heeft ooit niet bestaan.’