De buurt waar ik ben grootgebracht

Onlangs liep ik eventjes rond in mijn oude buurt, Oud-Zuid, achter het Concertgebouw in Amsterdam. Ik word daar altijd overvallen door een tweeslachtig gevoel. Aan de ene kant, een schok van herkenning gemengd met melancholie. Alles ziet er nog precies zo uit als vroeger. De huizen zitten goed in de verf. Er is niets gesloopt. Ik waan me even de schooljongen die ik was en die hier zijn vriendjes had. Maar als je goed kijkt klopt dat beeld niet meer. Voor de deuren staan een soort veredelde bakfietsen waarin kleine kinderen naar school worden gebracht. Ze zitten met dikke kabelsloten vast aan koperen regenpijpen. Op elke hoek van de straat is een dure speciaalzaak of een Grand Café. Een Filippijns meisje staat de ramen te wassen. Ik ben niet geboren in Oud-Zuid. Ik heb er ook nooit gewoond,  maar ik ben er wel grootgebracht, op de lagere school, de middelbare school en daarna ook nog eens in het Kunsthistorisch Instituut dat destijds aan het Museumplein lag. 

Mensen hebben het hier goed. Oud-Zuid is een van de meest welvarende buurten van Nederland. Op een gegeven moment liep ik achter een blonde vrouw van een jaar of vijf en dertig. Ze was al lopend mobiel aan het telefoneren. Een man fietste langs die ook telefoneerde, maar kennelijk met iemand anders. Ik kon het niet laten om te luisteren waar het gesprek overging, dat zich voor mij ontspon. Het ging over aandelen en beleggen. Er was geen dividend uitgekeerd door een bedrijf dat een nevenvestiging had op Curaçao. De blonde vrouw besloot haar aandelen in Aegeas, voorheen Fortis, te steken, want dan weet je wat je hebt, maar vooral wat je er voor terugkrijgt. Schande al dat snelle geld, hoorde ik haar nog roepen, toen ze de hoek om ging.

Opeens begreep ik dat dit een wereld was die volledig aan mij voorbij ging. Ik heb nooit verstand van geld gehad en dat wil ik niet hebben ook. Ik ben daar niet trots op of zo. Het is gewoon een structureel onvermogen. Ik mis de genen die kunnen rekenen. Er zijn mensen die altijd rekenen, zelfs als ze op straat lopen te telefoneren. Ik ben bang dat heel veel mensen die nu in Oud-Zuid wonen heel goed kunnen rekenen. Ieder zijn ding, denk ik dan maar. Je kunt niet alles hebben in het leven.

En toch, misschien had ik in mijn leven ook iets meer moeten rekenen. Dan had ik nu een tweede huis gehad in Friesland en een eerste achter het Concertgebouw. Ik had aandelen in Aegeas, voorheen Fortis, hoewel ik misschien ook het een ander was kwijtgeraakt in dat dolle avontuur destijds met World Online. Ik las het Financieel Dagblad en Elseviers weekblad en de financiële katern van de NRC. Ik wist wat er in de wereld te koop was en ik zou heel gelukkig zijn. Geld maakt niet gelukkig, wordt wel eens beweerd. Dat is onzin. Het omgekeerde is waar. Of zoals Françoise Sagan ooit schreef. ‘Je kunt beter ongelukkig zijn achter het stuur van een sportwagen, dan op het achterbalkon van een stadsbus.’

Ondanks alle ellende in de wereld is Nederland nog steeds best wel gelukkig, zo las ik onlangs in de krant. Met de Denen behoren wij tot de gelukkigste Europeanen. De energieprijzen vliegen de pan uit, maar we hebben het nog nooit zo goed gehad. Daar kun je heel vrolijk van worden, maar ook heel somber. Welvaart heeft immers zijn schaduwzijde, zoals onze puissant rijke koning ons elk jaar weer in zijn kersttoespraak voor ogen houdt. De sociale cohesie verdwijnt naarmate de welvaart voortschrijdt. Het is ieder voor zich en Allah voor de moslims. Normen en waarden, mijnheer, waar zijn ze gebleven? Het komt niet goed. Maar is dat wel zo?

Ook in de zeventiende eeuw ging het ons Nederlanders voor de wind. En ook toen gaf dat een ongemakkelijk gevoel. The embarrassment of the riches, zo heeft Simon Schama dat ooit genoemd. Overvloed en onbehagen. Nederlanders zijn januskoppen. Achter het masker van de koopman schuilt het strenge gezicht van de dominee. De vrome facade van de moraalridder verbergt de lepe tronie van de berekenende zakenman. ‘Dubbeldutch‘ heet dat. Nooit voor één gat te vangen, dat zijn de Hollanders. Wij zijn de Chinezen van Europa die de echte Chinezen maar al te graag de les lezen. Stinkend rijk, maar altijd moreel superieur.

Lopend door de Roelof Hartstraat zag ik dat de straat was opgebroken.  De bibliotheek op het Roelof Hartplein, waar als ik als kind altijd mijn boeken leende, als ik terug fietste naar huis, was open. Ik kon het niet laten om even naar binnen te gaan. Niets veranderd zo te zien. Alleen het toilet was op slot. Er hing een briefje op de deur. De sleutel was bij de balie op te halen, maar tegelijk werd de gebruikers dringend gemaand de boel toch vooral netjes achter te laten. Vorige week was het weer een verschrikkelijke puinbak geweest, zo stond er letterlijk te lezen.

Buiten reed een mevrouw weg op zo’n rare luxe bakfiets. Een stapeltje boeken lag op de plek waar anders haar kind zat. Ik liep door naar de Beethovenstraat en wederom stond ik op de brug bij de Reijnier Vinkeleskade, waar ooit een jongetje zat vastgevroren met zijn tong aan de leuning. Ik keek om en zag Fons Vitae, de ‘bron des levens’. De lucht was grijs en hoog boven mij hoorde ik meeuwen krijsen. Ojee, zo dacht ik bij mij zelf. Daar is het weer. Een gevoel van melancholie nam stilaan bezit van mij. Oud-Zuid. De buurt waar ik ben grootgebracht. Alles is er nog. Maar er is ook iets voorgoed verdwenen, al zou ik bij God niet weten wat dat mag zijn.

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)