Een lange weg naar beneden

Onlangs las ik een prachtig boek. Het is de dissertatie van Hestia Bavelaar over de Kroniek van Kunst en Kultuur. Dit bijna vergeten periodiek, dat van 1935 tot 1965 is verschenen, biedt een fraai panorama van het intellectuele klimaat en het denken over cultuur en beeldende kunst in Nederland voor en na de Tweede Wereldoorlog. In feite is het tijdschrift een soort opvolger van Forum in de vroege jaren dertig en een voorloper van naoorlogse Museumjournaal. Directe aanleiding voor de oprichting van de ‘Kroniek’ was de opkomst van het nationaal socialisme. De groeiende bezorgdheid hierover in de jaren dertig kun je in de inhoud van dit tijdschrift dan ook goed aflezen. Het was de tijd van het cultuurpessimisme. De westerse beschaving, zo werd alom beweerd, had zijn beste tijd gehad. Toch heeft de ‘Kroniek’ altijd een middenkoers gevaren. Niet alleen tussen extreem links en extreem rechts, maar ook tussen de radicale vernieuwingen in de moderne kunst en de waarden van ambacht en traditie.

Al lezend stuitte ik op een verrassing. Zo ontdekte ik dat een zekere Hans Buys in 1941 in twee afleveringen een artikel heeft geschreven over de Duitse kunsthistoricus Paul Ligeti. In deze bijdrage genaamd Het ritme der cultuurontwikkeling worden de gedachten van Ligeti over de cyclische ontwikkeling in de kunst uit de doeken gedaan. Ligeti had zijn theorieën hierover al in 1926, in zijn boek Der Weg aus dem Chaos ontwikkeld. Uitgaande van de geschiedopvattingen van Hegel en Oswald Spengler poneert Ligeti dan een theorie voor een wetmatige ontwikkeling in de kunstgeschiedenis, waarin cycli van opkomst, bloei en verval elkaar afwisselen. In achtereenvolgende periodes is respectievelijk de architectuur, de beeldhouwkunst en de schilderkunst dominant. Zo zouden de Middeleeuwen door de architectuur beheerst zijn, de Renaissance door de beeldhouwkunst en de nieuwe tijd door de schilderkunst. Maar dat niet alleen, Ligeti ziet ook binnen deze afzonderlijke cultuurfasen telkens nieuwe cyclische ontwikkelingen en trekt ook hele lange cyclische lijnen in de geschiedenis van de kunst.

Op het oog is dit een totaal verouderde theorie, die alleen uit historisch oogpunt nog interessant is. De oorsprong van dit soort organische ontwikkelingsmodellen wordt vaak met de Romantiek en Darwin in verband gebracht. Toch dacht Vasari al in de zestiende eeuw in termen van opkomst, bloei en verval. Maar dat is nu echt verleden tijd. Geen enkele historicus gaat tegenwoordig nog uit van wetmatigheden in de geschiedenis. Ook niet in de kunstgeschiedenis. Geschiedenis is geen evolutie en heeft niets te maken met de natuur, zo weten wij nu. Toch is tot aan de jaren zestig het denken in wetmatige cycli van groei, bloei en verval in zwang geweest. De Duitser Heinrich Wölflinn ontwikkelde in het begin van de vorige eeuw tegengestelde begrippenparen voor het onderscheid tussen Renaissance en Barok, waaruit nadien heel wat wetmatigheden in de ontwikkeling van historische stijlfasen zijn afgeleid. In 1994 publiceerde Maarten Doorman zijn boek Steeds mooier, over de vooruitgang in de kunst, met als achterliggende gedachte om ‘de als zorgeloosheid vermomde vrijblijvendheid van het postmodernisme te keren’. Ikzelf ben in 1977 afgestudeerd met een doctoraalscriptie over wetmatige ontwikkelingsmodellen in de kunstgeschiedenis van de moderne tijd. Dus deze materie interesseert me nogal.

Bovendien werd ik ooit op Ligeti geattendeerd door Louis Le Roy. Hij vertelde mij dat hij in zijn academietijd zeer onder de indruk is geraakt van Ligeti’s ontwikkelingsmodellen. De geschiedenis van de kunst is bij Ligeti een vorm van evolutionair systeemdenken geworden, dat zijn instrumenten mede ontleent aan de wetenschap van de levende natuur. Dat soort theorieën, waarbij de kunst als onderlegger wordt gebruikt van waaruit de hele wereldgeschiedenis op organische wijze te duiden valt, is ook bepalend geweest voor het latere denken van Le Roy over de tijd zonder limiet. Jaren geleden, toen de Stichting Tijd mij vroeg een artikel te schrijven over Le Roy, ben ik op zoek gegaan naar het boek van Ligeti. Het was nergens te vinden. In Nederland heeft alleen de Koninklijke Bibliotheek nog een exemplaar. Dat heb ik dan ook opgevraagd, maar het resultaat was nogal teleurstellend. Het boek is in feite niet te lezen. Het is loodzware Duitse kost van voor de oorlog, vol van deterministisch vakjargon. Het boek staat ook vol met schema’s en modellen, waarin het verloop van stijlperioden en beschavingen in de eeuwige wederkeer van opkomst bloei en verval door de eeuwen heen valt af te lezen.

En toch, soms denk ik wel eens, waarom waagt niemand het meer aan een organische ontwikkelingstheorie van de geschiedenis? Een theorie over opkomst, bloei en verval, ook van onze beschaving. Bewust of onbewust gaat menigeen er nog altijd vanuit dat de westerse beschaving zich alleen maar in opwaartse lijn zal verder ontwikkelen of op zijn minst op een constant niveau zal blijven voortbestaan. Het postmodernisme mag dan de utopie en de vooruitgang uit ons denken weggevaagd hebben, dat er ooit nog sprake zal zijn van neergang en verval, dat is natuurlijk een andere zaak. Tegenwoordig is menigeen belast met de loodzware arrogantie van het leven in het hier en nu en het superieur achten van onze eigen tijd. Zonder voor een nieuw cultuurpessimisme te pleiten, denk ik wel eens dat een beetje bescheidenheid ten aanzien van het heden wellicht geen kwaad zou kunnen. Alle grote beschavingen zijn ooit ten onder gegaan. Waarom zou onze superieure westerse beschaving een uitzondering op die regel vormen? Een beschaving, die zijn goden ziet sterven, zei Spengler, krijgt zicht op het eind van zijn levenscyclus. Een weg uit de chaos, die Paul Ligeti tussen al zijn schema’s en modellen ontdekte, hebben weinigen nog voor ogen. Wat we ooit de vooruitgang hebben genoemd was misschien wel een lange weg naar beneden.

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)