De droom binnen de droom

‘Ik heb in het hart van de schepping een leemte ontdekt waar God, als Hij bestaat, mooi in zou passen, maar helaas is het niet zo dat het geloof begint waar het verstand ophoudt’.

Met deze woorden van Frans Kellendonk voel ik mij verwant, vooral omdat ze ruimte open houden voor de vraag of er al dan niet een God bestaat. Dat is een ruimte waarin allerlei vragen zich aandienen, dat wel. Is het waar, wat veel wetenschappers tegenwoordig beweren, dat ‘God’ een zaak van de hersenen is? En belangrijker nog: wat is er precies in de jaren zestig gebeurd, zodat God uit mijn wereldbeeld verdween? Deze ‘totale eclips van God’ blijft voor mij iets raadselachtigs houden, ondanks – of misschien wel dankzij – het feit dat geloven in God voor mij een onmogelijkheid is geworden. Naarmate het godsgeloof verder achter de horizon verdwijnt, neemt mijn nieuwsgierigheid alleen maar toe. Deze paradoxale belangstelling krijgt soms de trekken van een obsessie.

Soms denk ik wel eens dat de gedachte aan een mogelijk leven na de dood iets met het leven zelf van doen heeft. De dood is misschien wel de ultieme bevrediging van het verlangen naar een wereld waarin je jezelf volledig verliezen kan. Hoewel ik niet uit eigen ervaring kan spreken, wil ik de verhalen van mensen, die ooit zijn teruggekeerd uit een bijna-dood-ervaring, graag voor waar aannemen. Wie de dood letterlijk in de ogen heeft gehad schijnt niet alleen een tunnel te zien, die eindigt in een extreem helder en verblindend licht, maar ook zijn hele leven dat als een film in één enkel ogenblik aan zijn geestesoog voorbijglijdt. Het is een soort terminale glijbaan met licht in de tunnel, waar je dan in belandt. Een magistrale toegift van het tijdloos onbewuste aan het slot van de voorstelling die ‘temporeel bewustzijn’ heet.

Tijd is een raar gegeven. Tijd heeft volgens mij alles met de primordiale werking van ons bewustzijn te maken, een basis-procédé van het Zijn dat waarschijnlijk gebaseerd is op een kwantumproces. ‘De tijd is een uitbreiding van de ziel’, beweerde Augustinus. Ik geloof eerder, dat het omgekeerde het geval is: ‘De tijd is een beperking van het bewustzijn.’ Wellicht is er iets diep in onszelf dat zich buiten tijd en ruimte bevindt. Het bewustzijn vormt misschien een belemmering om die ‘uitgestrektheid buiten ons’ te kunnen waarnemen. Met de dood valt die belemmering mogelijk weg. Het is moeilijk om over tijd te spreken zonder te vervallen in begrippen of concepten die in feite met ‘ruimte’ van doen hebben en niet met tijd. Nu is het mij bekend dat tijd en ruimte vanuit de optiek van de fysica niet te scheiden zijn, maar dat neemt niet weg dat we vaak over ‘ruimte’ spreken terwijl we het over ‘tijd’ willen hebben.

Over tijd in fenomenologische zin is eigenlijk weinig zinnigs te melden. Wat er wel over te zeggen is heeft Augustinus reeds gedaan. Niemand heeft hem daarin overtroffen. Van hem heb ik geleerd om onze begrippen van tijd en ruimte buiten het denken over God en het transcendente te houden. Alleen al de term ‘hiernamaals’ is een wangedrocht, omdat deze term uitgaan van een ‘hierna’ en dus van de tijd. God ‘is’ (voor zover God kan ‘zijn’) buiten de tijd. Ander gezegd, het is de vraag of God ‘is’. Als er een God is heeft hij niets met het werkwoord ‘zijn’ te maken, want ook over het ‘zijn’ kun je niets zeggen zonder over de tijd te zwijgen. Ook een eventueel ‘hiernamaals’ – wat het ook moge zijn – is dus buiten de tijd.

Vervolgens stelt Augustinus terecht de vraag hoe wij dan – als God en het hiernamaals buiten tijd en ruimte zijn – hier überhaupt enige weet van kunnen hebben. Hij komt dan tot de prachtige metafoor van het ‘in mij en boven mij’. God is in mij en boven mij. Zoals een spons doorgdrenkt is met water, zo is de mens doordrenkt met God. Daarin raakt het godsbeeld van Augustinus dat van Spinoza. Verschil is alleen dat Augustinus vasthield aan God als een ‘Gij’. In de optiek van Augustinus dient de mens zich te richten tot God om hem gewaar te kunnen worden. Wie zich afwendt ervaart hem niet. Wie zich tot God wendt – bijvoorbeeld door te kiezen voor het goede en de liefde – zal God wellicht gewaarworden.

Zoiets moet je dus maar aannemen. Deze redenering bevat immers geen enkel toetsbaar bewijs. En toch, helemaal onzin lijkt me deze redenering nu ook weer niet, omdat hij in symbolische zin veel verklaart. Wij zijn geneigd om voor alles een rationele verklaring te willen hebben, waarbij we er gemakshalve vanuit gaan dat ook het universum in al zijn geledingen gebouwd is volgens de wetten van de ratio. Ik denk dat dat laatste ook inderdaad zo is, op één uitzondering na. Onze eigen psyche is namelijk niet geheel geconstrueerd volgens de wetten van de ratio. Onze psyche is ook geconstrueerd volgens de wetten van het symbool.

Wij ervaren de wereld voor een groot deel symbolisch. Sterker nog, het symbool gaat aan de ratio vooraf. Zonder het vermogen om symbolisch te interpreteren zouden we in rationeel opzicht machteloos zijn. Hetzelfde geldt voor het gevoel. Met verstand zonder gevoel is de mens ten dode opgeschreven. Hij overleeft het niet. Die faculteiten van de mens kun je dus niet zomaar tussen haakjes plaatsen als je zoekt naar de ultieme zin en betekenis van de dingen. Omgekeerd is het gewaarworden van een ultieme zin en betekenis in laatste instantie altijd gebaseerd op een elektrochemische reactie in de hersenen. ‘Ohne Phosphor keine Gedanken,’ zei Jacob Moleschott al. Alles gebeurt in de hersenen, daar helpt geen lieve moeder aan. De wereld is een droom binnen een droom die leven heet. Zit de notie ‘God’ dan soms ook verstopt tussen al die stroomstootjes in het brein?

Slide1

Onlangs las ik een interessant artikel over neurofeedback. Het is een nieuwe therapie die zich richt op het onder controle krijgen van je eigen hersengolven. Veel psychische storingen zijn te herleiden tot een afwijkend patroon tussen de verschillende hersengolven die in het brein werkzaam zijn. Dat patroon is zichtbaar te maken door een de feedback van een draagbaar EEG-scanapparaat, dat via draden op het brein wordt aangesloten. Al lerend kunnen patiënten hun afwijkend patroon stabiliseren of anticiperen op overmatige ontladingen. Zo zijn niet alleen depressies, ADHD, epilepsie, chronische pijn of whiplash-klachten te behandelen, maar kan ook de concentratie worden verhoogd. Talentvolle jonge musici gingen door neurofeedback zelfs betere muziek maken.

Er zijn vier soorten hersengolven die verschillen in oplopende trillingssnelheid: delta- thèta, alfa- en bèta- golven. De golven met de hoogste trillingen komen voor bij paniek en de laagste bij diepe slaap, maar ook bij spirituele ervaringen, zoals trance of meditatie. De vraag dient zich dus aan of de mystieke ervaring in feite niets anders is dan een afwijkend patroon van vibraties die zich voor kan doen in het brein, een toestand die daarmee zelfs kunstmatig is op te roepen. Er wordt tegenwoordig gesproken over een nieuwe tak van wetenschap: de neurotheologie.

De filosoof Ken Wilber doet al jaren onderzoek op dit terrein. Zo brengt hij zich zelf met behulp van neurofeedback in een trance-achtige toestand die veel weg heeft van een mystieke ervaring. De tijd zou dan stil blijven staan  in het bewustzijn. Dat is niet ondenkbaar als je er vanuit gaat dat het bewustzijn intrinsiek verbonden is met kwantumprocessen. In dat geval zou het ook mogelijk moeten zijn om het bewustzijn aan de tijd te laten ontsnappen. De ervaring van tijdloosheid, het bewust stilzetten van de hartslag door de yogi’s, de bijna-dood-ervaring, dat alles zou door de neurofeedback oproepbaar en controleerbaar zijn. Ken Wilber schrijft in dit verband het volgende:

‘De centrale mystieke ervaring kan redelijk goed (zij het wat praktisch) als volgt omschreven worden: in het mystieke bewustzijn wordt de wereld direct en onmiddellijk ervaren, zonder enige bemiddeling, symbolische uitwerking, conceptualisering of abstractie; subject en object worden een eenheid in een gebeuren buiten tijd en ruimte (…). Maar als een fysicus naar de kwantumwereld of de relativistische wereld ‘kijkt’, dan kijkt hij niet naar de dingen zelf, naar een directe en onbemiddelde wereld, maar naar niets anders dat een stel hogelijk abstracte differentiaalvergelijkingen – niet naar de wereld zelf, maar naar een wiskundige representatie ervan (…) Wat een absoluut, radicaal, onoplosbaar verschil met mystiek! En deze kritiek is van toepassing op alle soorten natuurkunde – oude, nieuwe, antieke, moderne, relativistische of gekwantiseerde.’

God mag dan dood zijn, zijn schaduw keert terug in de neurotheologie. Ook Andrew Newberg en Eugene d’Aquili kwamen na jaren van onderzoek naar de hersenen van mediterende boeddhisten en biddende franciscanen tot de conclusie, dat er tijdens meditaties telkens terugkerende veranderingen in de hersenen optreden. In hun boek Waarom God niet verdwijnt stellen zij dat God in onze hersenen verankerd zit. De ervaren eenheid met God of het universum wordt teweeggebracht door een keten van gebeurtenissen die in de hersenen objectief zijn vast te stellen.

De conclusie is duidelijk: de mens heeft een ‘God-spot’ in het brein, maar betekent dat ook letterlijk dat God te reduceren is tot een vaste plek in een hersenkwab of een specifiek patroon van hersengolven? De mystieke ervaring, zo stellen Newberg en d’Aquili,  is een vorm van ‘disclosure’. Er wordt in de hersenen iets ontkoppeld aan het geheel, waardoor een proces van samenvloeien met het geheel in werking treedt. Zo ook hebben generaties oosterse mystici hun spirituele ‘piekervaringen’ beschreven, als een zich ontkoppelende synthese die een voorschot neemt op de grote ‘disclosure’ van de dood. Of in de woorden van de hindoeïstische Oepanisjaden:

‘Zoals de rivieren, stromend van oost naar west
samenvloeien in de zee en er één mee worden,
vergetend dat ze ooit afzonderlijke rivieren waren,
zo verliezen alle schepselen hun afzonderlijkheid
wanneer ze tenslotte samenvloeien.’

Liefde in totale overgave is meer dan elektrochemie en hersengolven. Gerard Reve schreef over het beklemmend besef van de letterlijkheid van het leven, de vloek van de letterlijkheid, van de stoffelijkheid en en daarmee de ontluistering van het gehele leven dat – op deze wijze bezien – uiteindelijk onleefbaar wordt. Mooi gezegd, want Reve kon de woorden heel mooi achter elkaar plaatsen. Maar wat schieten we hiermee op? Als gevoel van eenheid met God of het universum een neurologische basis heeft en ook als hersenactiviteit kan worden aangetoond, dan is het nog altijd de vraag of die neurologische basis als functie door de natuur in het brein is ingeplant, of dat die goddelijke vibraties met iets buiten-natuurlijks samenhangen. Bijvoorbeeld: God. Of is het toch zo dat God deel uitmaakt van, of zelfs samenvalt met de natuur, zoals Spinoza vermoedde?

Je kunt daar twee dingen over zeggen. Ten eerste: ‘de God-spot’ heeft een bedoeling – in darwinistische zin – ter bescherming van de soort. Zo zijn ooit mensapen met de sterkste ‘God-spot’ tevoorschijn gekomen in de ’the survival of the fittest’. Maar wat die ‘God-spot’ teweegbrengt zou uiteindelijk niet meer zijn dan een illusie, die alleen maar dient om ons heldere bewustzijn met onze biologische sterfelijkheid te verzoenen. Maar je kunt ook stellen dat die ‘God-spot’ niet louter om functionele redenen in de evolutie is komen bovendrijven. Daar zat ook een diepere bedoeling achter, een diepere ‘functie’ voor mijn part.

Is de ‘God-spot’ alleen maar materie en vibratie? Of is er is er ook iets buiten-materieels of boven-natuurlijks (of beter gezegd: iets ‘intrinsieks natuurlijks’, of ‘wordend-natuurlijks’), wat met de ‘God-spot’ verweven is? Dat is het oude probleem van de geest en de materie, het klassieke dilemma tussen monisme en dualisme, de ‘res cogitans’ en de ‘res extensa’ van Descartes tegenover de ‘natura naturans’ (de ‘naturende natuur’)  van Spinoza. De mens is een machine of een door (of met) God bezield wezen. Het heelal is een uurwerk of een een door (of met) God bezield geheel. Dat was ook de klemmende vraag van Kepler – ‘instar horlogii, instar divinis animali’ – de vraag die onze westerse wetenschap sindsdien nog altijd in zijn greep houdt, hoezeer de hedendaagse natuurwetenschap ons ook van het tegendeel wil overtuigen.

kepler-spheres-1

In de in 1623 verschenen tweede editie van het boek Mysterium Cosmographicum van Kepler gebeurt volgens E.J. Dijksterhuis iets eigenaardigs. Dijksterhuis beschrijft dat in zijn boek De mechanisering van het wereldbeeld. Kepler vatte het woord ‘anima’ (ziel) op als ‘vis’ (kracht). Daarmee werd een theologisch begrip omgesmeed tot een natuurkundig begrip. Kepler wilde het universum uiteindelijk zien als een ‘zielloos uurwerk’ en niet als een ‘door God bezield organisme’. Maar is dat ook zo?

Kan een mens überhaupt oordelen over deze fundamentele kwestie. Er is een verschil tussen het ononderbroken zien van de schouwende ervaring en het oplichten van een object in het objectiverende denken. Maar dat wil nog niet zeggen dat de wiskundige representatie per definitie superieur is aan de unificerende ervaring in de mystiek. De mystieke gewaarwording vloeit samen met de tijd door zich er aan te onttrekken, de symbolische representatie vlucht voort in de tijd door er voortdurend mee samen te vallen. In beide gevallen ontglipt er iets, iets wat onbenoembaar en onuitdrukbaar is. Maar is wat zo ontglipt aan ons bevattingsvermogen – onze woorden en onze formele systemen – daarmee ook voorgoed uit beeld?

We zijn geneigd om te denken, dat de objectieve taal van de wiskunde iets unieks en exclusiefs heeft dat boven alles uitgaat. Dat is de arrogantie van onze westerse wetenschap. Een wiskundige formule begrijpen betekent niets anders dan weten wat er gebeurt als die uitspraak waar is. Het begrijpen zelf is niet een onomstotelijk kennen van wat zich in de werkelijkheid voltrekt of voorhanden is. Het menselijk denken is zelf een product van een formeel systeem en mentale beelden zijn een onmisbaar bestanddeel van elke vorm van formeel taalgebruik, zelfs in de wiskunde.

Dus enige bescheidenheid is op zijn plaats als we spreken over de wetenschap, ook over die van de zuiverste soort. Waarover we niet kunnen spreken, daar moeten we over zwijgen. Maar zelfs Wittgenstein heeft er keer op keer op gewezen dat de geneigdheid om taal en logica als unieke instrumenten te beschouwen in feite een vorm van bijgeloof is, die veroorzaakt wordt door structuren van het brein die ons in die waan vasthouden. Misschien zal de neurotheologie ons opnieuw gaan leren dat God een mysterie is dat door de waan van de wetenschap ontkend wil worden. De droom binnen de droom die leven heet is niet onwerkelijker dan de werkelijkheid zelf.

Of zoals H.W.J.M. Keuls (1883-1968) dichtte in zijn:

Rondeel
 
Verlos ons van den droom die leven heet,
Waarin men schuifelt op vermoeide voeten,
Ofwel zich haast naar een verbeeld ontmoeten
En even later zich weer eenzaam weet;
Waar kind’ren reeds boosaardig zijn en wreed
En zachte dieren zich verbergen moeten;
Verlos ons van den droom die leven heet:
.
O Gij, de duist’re bron van alle leed!
Wordt Gij verzaad door de eindelooze stoeten
Van sterv’lingen die voor uw schepping boeten?
Of zijt Ge zelf een droom dien men vergeet,
Een droom binnen den droom die leven heet?
.
 

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)