Bewustzijn en de maskerade van de taal

‘Maar al kan ik me dan vergissen in zulke gevallen – is het niet mogelijk, dat ik onder narcose ben? Als ik het ben en als de narcose me van het bewustzijn berooft: spreek ik en denk ik niet werkelijk? Ik kan niet in ernst aannemen, dat ik nu droom. Wie in zijn droom zegt ‘ik droom’, ook al spreekt hij daarbij verstaanbaar, heeft net zo min gelijk al wanneer hij in zijn droom zegt ‘het regent’ terwijl het inderdaad regent. Ook wanneer zijn droom werkelijk verband houdt met het geluid van de regen.’

Dat schreef Wittgenstein enkele dagen voor zijn dood. Het is te lezen in zijn laatste boek: Over zekerheid. Kan het zijn dat ik onder narcose ben? Kan het zijn dat ik droom, dat ik mijn eigen waan niet kan zien? Zo’n structurele droomtoestand van het bewustzijn zou een verklaring kunnen bieden voor de verschijning van het ultieme kwaad, die in het bewustzijn onzichtbaar blijft voor wie het kwaad bedrijft. Het bewustzijn kan mogelijk in een toestand verkeren die doet denken aan een narcose, maar die in eerste instantie niet als zodanig ervaren wordt. Zoets als het zelfbesef van een slaapwandelaar die slaapt terwijl hij zich gedraagt alsof hij wakker is. De zintuigen ontvangen dan gewoon alle prikkels van buiten. En al registreert het brein alles wat er binnenkomt, het ogenschijnlijk van zichzelf bewuste sturingsmechanisme gaat voort in de somnambule sluimering van de droomtoestand. Dat is misschien ook een treffende metafoor voor de waan die door het subject niet als waan wordt ervaren. 

Wittgenstein had samen samen met Hitler nog op de basisschool gezeten in Linz. Al filosoferend kwam Wittgenstein tot de ontdekking dat het verstand alleen een instrument in dienst van van het goede kan zijn, als het in handen is van een goed mens. Wittgenstein besefte daarbij wellicht nog niet dat daarmee het omgekeerde ook mogelijk werd. Het verstand kan evengoed een instrument van het kwaad worden. Maar als het bewustzijn ook in waaktoestand niet kan uitsluiten dat het een waan verkeert, hoe kan het kwaad dan nog van het goede onderscheiden worden? Is er nog dan een verschil tussen de hemel en de hel? Voor het verstand helaas niet, maar wat dan nog wel? Wat is de rol van de taal bij het creëeren van een waanwereld, bijvoorbeeld de waan die ten grondslag lag aan de Holocaust. 

Thomas Pegelow Kaplan heeft daar een boek over geschreven: The Language of Nazi Genocide (2009).  Hij analyseert daarin exact de lagen van betekenis in het nazi-idioom. Het eerste wat je moet doen, als je als totalitaire tiran een misdadig plan hebt, is het bedenken van een nieuw soort taal. Taal creëert de wereld, en dat is precies wat de nazi’s wilden: een geheel nieuwe wereld creëren, waarin de Joodse cultuur van de aardbodem verdwenen zou zijn. Zo heeft taal heeft een belangrijke rol gespeeld in de het welslagen van de Holocaust. 

In het voormalig Oostblok werd de term ‘aesopisch taalgebruik’ veel gebruikt. Dat was een wijze van spreken of schrijven waarbij de waarheid doelbewust werd gemaskeerd, want je wist nooit wie bij de geheime politie hoorde en wie niet. De muren hadden oren. De term ‘aesopisch’ verwijst naar de Griekse dichter Aesopus die bekend is van zijn dierenfabels waarmee je op een ogenschijnlijk onschuldige manier sociale kritiek kon uiten. Ook Hitler maakte gebruik van deze verhullende wijze van spreken. In zijn beroemde Tischgespräche in Berlijn, zijn tafelgesprekken die genotuleerd werden, kom je telkens weer dat maskerende taalgebruik tegen. Soms lijkt het op een wat aparte vorm van humor, als er gesproken wordt over ‘de goede bedoelingen’ ten aanzien van de Joden die alleen maar naar de moerassige gebieden van Oost-Europa zouden worden afgevoerd, terwijl alle aanwezigen aan tafel heel goed wisten wat er werkelijk gaande was. Het woord ‘vernietiging’, dat nam je niet in de mond. Wie kwaad wil, verzacht zijn woorden, zoals Poetin tegenwoordig spreekt van ‘een speciale militaire operatie’ in plaats van ‘oorlog’. 

In 1975 publcieerde Lucy Dawidowicz haar boek The War Against the Jews, waarin zij de theorie verdedigt dat Hitler al in 1918 besloten had om de Joden in Europa te vernietigen. Dat besluit zou hij genomen hebben tijdens zijn verblijf in het militair hospitaal in Pasewalk waar hij een visioen zou hebben gehad. Daarna zou Hitler dit nooit in het openbaar verkondigen, tot de beroemde rede op 30 januari 1939. Tot dan toe verpakte Hitler dit voornemen altijd in verhullende  taal. Als hij over de Joden sprak, dan sprak hij over Entferning, Aufraümung, Beseitigung en later Endlösung, maar nooit over Vernichtung. Dat woord was tot 1939 taboe. Het verhullende of eufemistische taalgebruik was typerend voor de nazi’s. Alle aandacht van Dawidowicz was gericht op de ontrafeling van deze ‘geheimtaal’ van Hitler, die alleen voor insiders duidelijk was.

Taal is bij uitstek geschikt om een samenzwering te smeden. Juist om die reden meenden sommige schrijvers en filosofen na de oorlog dat de Duitse taal besmet was geraakt. De geheime coderingen hadden hun functie verloren, behalve dan als sjibbolet voor de schuld, die met de taal zelf verbonden was geraakt. Alleen al om die reden – maar er waren meer – vond Adorno dat na Auschwitz het schrijven van een gedicht een daad van barbaarsheid was geworden. Inmiddels leven we steeds meer in een wereld waarin de leugen de waarheid gaat overtreffen. De leugen heeft zich geëvolueerd tot iets wat grenzeloos is waardoor zij de waarheid naar de kroon steekt. ‘Reframing the narrative is the name of the game’. Is dat soms ook een eigenschap van de waan? En zo ja, hoe ontstaat dan zo’n nieuwe kadrering van het narratief, waardoor de waan vrij spel krijgt?  

Zoals in de taalkunde wordt gesproken over een ‘transformationeel-generatieve grammatica’, zo heeft ook het religieuze genie wellicht zijn eigen formatieve regels in de hersenen, waarmee hij profetische taal kan generen en grote groepen mensen in vervoering kan brengen.  De grammatica van de profeet en die van de gek hebben wellicht verwante registers. Ook de taal van de waanzin is diep religieus. Glossolalie en echolalie zijn gesneden koek voor een psychoticus. Of zoals de psychiater David Cooper het formuleerde in zijn boek De taal van de waanzin (1978): ‘De taal van de waanzin is niets meer of minder dan het waarmaken van de taal. Onze woorden beginnen de ander te raken en daar ligt het gevaar van de waanzin: zij spreekt de waarheid. Een gevaar, het enige gevaar van de waanzin, is een gewelddadige denormalisering van triviale woorden en werelden van veiligheid.’ 

De meest simpele structuurelementen van de taal worden in een psychose door elkaar gegooid. Het brein gaat functioneren in een nieuwe structuur die op het eerste gezicht geen structuur meer heeft, maar in feite wel degelijk een vorm van orde vertoont. In die nieuwe orde hebben de basale elementen van de ordening hun gebruikelijke posities verloren. Ze zijn op drift geraakt. De taal en daarmee het denken is in een andere werkelijkheid beland. De psychose is zoiets als een kortsluiting in het brein die ontstaat als het ik-ideaal zo hoog is gesteld, dat het in werkelijkheid onmogelijk te realiseren valt. De psychose creëert dan een nieuwe, absurde structuur voor de werkelijkheid, waarin dat ideaal wel verwezenlijkt kan worden. 

Toch blijft de vraag bestaan of er een uitzonderlijke, psychotische, c.q. demonische modus van het bewustzijn, die niet noodzakelijkerwijs afstevent op een totale uitputting van het organisme, maar uiteindelijk in balans komt, niet alleen met zichzelf maar ook met de omgeving, en vervolgens de totale werkelijkheid gaat transformeren als een proces van inkeer en ommekeer, hetzij ten goede, hetzij ten kwade? En zo ja, wat zijn de condities voor het ontstaan van een dergelijke uitzonderlijke modus van het bewustzijn die zichzelf in stand kan houden? Hoe verloopt het interactieproces met de omgeving, niet alleen de psychische omgeving, de wereld van de geest, maar ook de fysische, dat wil zeggen, de wereld van de materie?

Anders gezegd, hoe kun je liegen met taal zonder dat de leugen als leugen te herkennen is? In die kunst waren de nazi’s uiterst bedreven. Het is soms moeilijk om hun gecodeerde taal werkelijk te doorgronden. Het meest navrante voorbeeld is natuurlijk de spreuk ‘Arbeit macht frei’ op de toegangspoort van Auschwitz. Sommigen hebben dit opgevat als een macabere variant van zwarte humor, galgenhumor of sadistische ironie. Maar er zit meer achter. De waarheid kun je verpakken in een leugen. Maar het omgekeerde is ook waar: de waarheid kan schuilgaan in de waan.   

Waarin verschilt de waan dan nog van de alledaagse ervaring van realiteit? Een ding is zeker, met deze categorie-verschuiving in de ervaring van de werkelijkheid kan er iets grondig mis gaan in het besef van goed en kwaad. Als het algoritme van de waan onzichtbaar is voor degene die zelf in de waan verkeert, dan kan het zijn dat dit algoritme zich ook in het normale bewustzijn werkzaam is, bijvoorbeeld door de waan voor jezelf in stand te houden dat je niet in een waan verkeert… omdat als je droomt, het geluid van de regen wel degelijk verband kan houden met de inhoud van je droom.   

Reageren is niet mogelijk.