Hitler en de radio

Het is niet de waarheid die iemand bezit, of verondersteld wordt te zijn, maar de oprechte moeite die hij zich getroost heeft om de waarheid te achterhalen wat iemands waarde bepaalt. Omdat niet het bezit, maar eerder het zoeken naar waarheid bepalend is voor de groeiende kracht van een mens, waaruit het naderen van de volmaaktheid bestaat. Bezit maakt je kalm, lui en trots. Als God alle waarheid in zijn rechterhand gesloten zou houden en de enige, altijd levendige drang naar waarheid in zijn linkerhand, hoewel met de toevoeging dat ik dan voor altijd en eeuwig dwaalwegen zou volgen, en tegen me zei: kies! Ik zou mij nederig in zijn linkerhand neervlijen en zeggen: Vader geef! De zuivere waarheid is alleen voor U!’

Dat zijn woorden van Lessing die geciteerd worden door Iain McGilchrist in zijn boek The Master and his Emissary. McGilchrist wijst erop dat het in deze scene de linkerhand van God is – ‘de afgezant’ (the emissary) van Gods rechter hemisfeer – die het eeuwig levend verlangen naar waarheid bevat.‘Het goddelijke is niet voor de mens weggelegd. Dat onvoltooide heeft het verlangen naar de ultieme waarheid met de schoonheid gemeen. De kunst kan de voltooide staat van een emotie wel tonen, maar dan is er niets meer over voor de verbeelding. De schoonheid is altijd een ‘nog niet’. Het esthetische is telkens weer een ophanden zijn de onthulling die zich niet voltrekt, zoals Louis Borges het ooit formuleerde. Wanneer de schoonheid in bezit wordt genomen is het geen schoonheid meer. Die onmogelijkheid heeft de esthetica niet alleen met de waarheid, maar ook met de erotiek gemeen. 

Als je negatieve waardering van het modernisme doortrekt naar de wijze waarop menselijke geest georganiseerd is, zou je tot de conclusie kunnen komen het functioneren van het brein in de tijd van het modernisme in onbalans is geraakt. Dat is een gedachte die ook opduikt in studies van Louis A. Sass en Iain McGilchrist waarin de verschillen in het functioneren en gewaarworden in de beide hersenhelften op fenomenologische wijze in verband worden gebracht met golfbewegingen in de cultuurgeschiedenis. Kort gezegd: het cyclische beeld versus de lineaire letterlijkheid.

Als je een probleem wilt begrijpen en oplossen, ga je eerst ‘patroon-denken’, dat gebeurt met de rechter hersenhelft die het patroon oppikt, nadat de prefrontale hersenschors (die zelf overigens over twee hersenhelften verdeeld is) afstand heeft genomen van de waargenomen situatie en een helikopterview is ontstaan. De patronen worden door de rechter hersenhelft haast ongemerkt en onbewust – noem het ‘intuïtief’- herkend. Daarna volgt de analyse in onderdelen, een heel andersoortig proces dat voornamelijk in de linkerhersenhelft gebeurt. 

Doordat de activiteiten van de linker hersenhelft voor het bewustzijn beter toegankelijk zijn, ontstaat al gauw de indruk dat de linker hersenhelft superieur is aan de rechter. Links verwerkt informatie expliciet in heldere en onderscheiden ‘bits en brokstukken’. Rechts verwerkt de informatie impliciet in vage beelden en patronen. Links kan rechts beter onderdrukken. Rechts delft zo algauw het onderspit. En dat, terwijl we rechts juist broodnodig hebben om het totaalbeeld te vatten en onze opgedane kennis in een geheel terug kunnen plaatsen. Door de rechter hersenhelft zijn we een levend wezen als organisch deel van een geheel. Door de linker hersenhelft houden we ons staande in de strijd om het bestaan.

Ons brein kent inderdaad een tweedeling in hemisferen, maar de functionele taakverdelingen in het brein zijn veel minder strikt gescheiden dan in veel studies uit de jaren zestig en zeventig werd verondersteld. Hedendaagse hersenonderzoekers beweren dat bij het menselijk functioneren voortdurend gebruik wordt gemaakt van beiden hersenhelften tegelijk. Het steeds een simultaan opereren van gerichte aandacht en ongerichte waakzaamheid, focus en context. De gevaren van abstrahering en ontzieling, die de dominantie van de linker hersenhelft zou opleveren, kent zijn keerzijde in de gevaren van het methodisch gebrek aan precisie en verificatie die eigen zijn aan het holistische en fenomenologische denken. Toch lijkt de intrinsieke verdubbeling in het functioneren van ons brein iets wezenlijks te weerspiegelen, wat mogelijk licht kan werpen op de modernistische ontsporing in de waanwereld die zijn climax bereikte in het nationaal-socialisme.

Hitler vergeleek zichzelf wel met een slaapwandelaar. De linker hemisfeer wordt door McGilchrist een somnambule kwaliteit toegekend en op afstand is het somnambulisme misschien wel een kenmerk geweest in de kunst van het interbellum. Slaapwandelende figuren bevolken de schilderijen van de magisch realisten in de tijd van de Nieuwe Zakelijkheid. De droomwereld van Willink en Delvaux lijkt op een evocatie van een onbestaande dreiging in een droom die maar niet ontwaken wil komen. Alsof de wereld  onstuitbaar afstevent op een catastrofe zoals je dat alleen in een nachtmerrie gewaar kunt worden.

In zijn spraakmakende studie Understanding Media (1964) verwijst ook Marshall McLuhan naar dit beeld van Hitler als slaapwandelaar. Dat doet hij in hoofdstuk waarin hij de impact van het  medium radio op het bewustzijn analyseert. Ook hierin komen nieuwe verbanden naar voren tussen het woord en het beeld, al grijpt het betoog van McLuhan dieper dan dat van Lessing, omdat hij ook de de mate waarin het bewustzijn geïnvolveerd raakt in een medium bij zijn analyses betrekt. Volgens McLuhan waren ook Hitlers slachtoffers en critici slaapwandelaars geweest  ‘Zij dansten als betoverden op de stam-tam-tam van de radio, die het centrale zenuwstelsel verwijdde an daardoor voor ieder geïnvolveerdheid en diepte schiep’ . 

McLuhan spreekt in dit verband zelfs over een radio-implosie van het bewustzijn. Het fenomeen Hitler zou zij zijn bestaan dan ook rechtstreeks te danken hebben aan aan het medium radio. McLuhan waagt zelfs te beweren dat als er in de jaren dertig al televisie was geweest het fenomeen Hitler niet had kunnen bestaan. De radio creëerde een nieuw soort ruimte voor het diep geïnvolveerde bewustzijn. Al voor 1914 zouden de Duitsers geobsedeerd zijn geraakt door de ervaring van  van een geografische omsingeling. Al hun buren hadden een spoorwegnet gecreëerd die de mobilisatie van mankracht mogelijk maakte. Daardoor ontstond de typisch Duitse behoefte aan Lebensraum. Dat was een engte-vrees die nog eens versterkt  werd door het medium radio dat de mensen diep raakte in hun intieme levenssfeer van persoon tot persoon

Maar er zijn meer aanwijzingen die een verband suggereren tussen de (dis)balans van de hersenhelften en de ontsporingen van het nationaal-socialisme als uitwas van het modernisme. Zo beweert Louis Sass in zijn boek Madness and Modernism (1994) dat het proces van modernisering gepaard is gegaan met een doorgeschoten bewustwording, een vervreemding van het onbewuste, een teveel aan reflectie. In samenhang daarmee zijn tendensen te herkennen naar extreme instrumentalisering, conceptualisering en zelfs virtualisering. In de handboeken van de psychiatrie wordt schizofrenie doorgaans beschouwd als een gebrek aan redelijkheid of cognitieve vermogens of een regressie naar een archaïsch stadium van de geestelijke ontwikkeling. Maar volgens Sass hebben schizofrenen niet een tekort, maar juist een overschot aan redelijkheid. Hij noemt dan het fenomeen hyperreflectie, een teveel aan denken, waardoor het brein zichzelf in de nesten werkt. 

Hyperreflectie wordt een vorm van denken dat tegelijk waarnemen en scheppen is, representatie en presentatie, weerspiegelen en gebeuren tegelijk. Het modernisme had de neiging om alles tot een gebeuren te maken dat tegelijk voor eeuwig stilstaat. De tijd is vloeibaar en stroomt, maar in het modernisme was alles stroom aan het worden, terwijl de natuur stilviel en bevroor in deze droomwereld van de waan die als behalve irrationeel hoefde te zijn. Integendeel, de waan is hyperrationeel. Dat is ook wat G. K. Chesterton ooit beweerde:’ Een gek heeft alles verloren behalve zijn verstand.’ Misschien is dat precies wat er mis ging in het brein van Hitler.

Als het waar is dat de linkerhersenhelft in de moderne tijd ten onrechte de overhand heeft genomen en de rechterhersenhelft van oudsher de baas hoort te zijn in het brein, dan is de balans, dat wil zeggen, de ideale of natuurlijke situatie – voorover je daarover bij een mens kunt spreken – eerder een zaak van een instabiele balans binnen een tweeslachtig stelsel van denken, voelen, waarnemen en verbeelden dat eigen is aan de mens. De linkerhersenhelft laat zich misschien wel wat al te makkelijk associëren met alles wat modern en modernistisch is genoemd in de tijd van het modernisme.

Het is wellicht niet toevallig dat dit soort diepingrijpende visies pas achteraf zijn ontstaan, in de tijd van het erna, letterlijk de tijd van het postmodernisme. Opmerkelijk is dat zowel Sass en McGilchrist in hun diepgaande beschouwingen op het grensvlak van psychiatrie en cultuurgeschiedenis het fenomeen Adolf Hitler categorisch negeren. Alleen McGilchrist verwijst een keer naar hem, vluchtig bijna als in het voorbijgaan. Hitler hoort er kennelijk niet bij als je je op het terrein wil begeven van de filosofie en de psychiatrie. Zoals we eerder zagen in de studies over de waanzin van Kusters en Scull schittert de Führer door afwezigheid. Daarnaast blijft de vraag staan: was het modernisme wel zo eenduidig en homogeen als Sass en McGilchrist beweren? Was het modernisme van begin af aan niet eerder een hybride fenomeen dat als wezenlijk kenmerk had dat het in zichzelf verdeeld was?

Hoe dan ook, de opkomst van het klassieke fascisme ging gepaard met de doorbraak van radio en microfoon. Het hedendaagse fascisme annexeert de sociale media en het internet als een voertuig bij uitstek voor een persoon zonder tweestrijd. Urbi et Orbi, op de sociale media is de stem van de leider overal, alsof er een nieuw spiritueel fluïdum is ontstaan, een sacrale stratosfeer, waarin de Heilige Geest van De Leider waait waarheen hij wil. 

Het nieuwe fascisme is dan ook mediterraan en Rooms-katholiek en niet noordelijk en protestants van aard. Of in het geval van Hitler johannitsch-katholiek, zoals Friedrich Heer had beweerd. Het Rooms-katholieke fascisme verlangt naar de opera en niet naar kale kerkinterieurs. Het heeft niets met kapo’s en concentratiekampen, maar alles met gladiatoren die vechten met brullende leeuwen. Het is uitbundig en niet spartaans. Het woekert en hoereert en is wars van zuiverheid en kuisheid. Het is niet modern, maar postmodern.

Het nieuwe fascisme kent geen tiran, dictator of Führer, alleen nog zogenaamd ‘verlichte’ en hooguit excentrieke despoten. Dit nieuwe type volksverleider monopoliseert de sociale media door ze domweg te annexeren. Ze twitteren met de ziel van de massa. De nieuwe despoot saboteert de rechtstaat door magistraten en de traditionele media te verketteren alsook de rode toga’s van een kwijnende ‘linkse kerk.’ Ze maken zich immuun voor vervolging en transformeren hun vermogens tot fraude en corruptie tot heimelijk bewonderde leiderscapaciteiten. 

De excentrieke despoot van het nieuwe fascisme spot met de klassieke wetten van de klassenstrijd. Hij mobiliseert de kleine ondernemer die zich laat drijven door ressentiment. Hij sluit ook een monsterverbond tussen het rechts van de nieuwe rijken en een door links in de steek gelaten onderklasse. Hij hamert op normen en waarden in het publieke domein, maar trekt zich daar persoonlijk niets van aan. Hij demoniseert de islam en idealiseert de nationale identiteit en de eigen culturele traditie.

De nieuwe media hebben inmiddels een nieuwe fenomeen gecreëerd: nep-nieuws. Dat is de laatste fase van een proces waarin de waarheid uiteindelijk een fabel werd. Ook de historische waarheid is een stilaan een fabel geworden in de tijd van het postmodernisme. Daar zijn ook genoeg argumenten voor aan te voeren. De historische bronnen zijn immers altijd discutabel. Bovendien wordt de geschiedenis altijd geïnterpreteerd volgens eigentijdse wetenschap-theoretische aannames over wat geschiedenis kan zijn. En tenslotte moet elke interpretatie van de geschiedenis zich noodzakelijkerwijs bedienen van het fenomeen ‘taal’ met al haar intrinsieke onvolkomenheden en vertekeningen. 

Zo werd het fenomeen Hitler in de tijd van het postmodernisme een historische mogelijkheid, niet meer en niet minder. Hij werd een mogelijkheid waarvan we de waarheid nooit geheel zullen kennen, al was het maar omdat die waarheid per definitie onkenbaar is door het ontbreken van een subject dat buiten de geschiedenis kan staan. Onderwijl was de geschiedenis, inclusief Hitler een fabel geworden.

Reageren is niet mogelijk.