De tijd die nog rest

Slide1

Schermafbeelding 2015-08-11 om 11.24.49

Het was niet nieuw voor me toen ik dit onlangs las. Toch brengt het elke keer weer een schok teweeg als je leest dat het heelal aan het uitdoven is en er onherroepelijk – zij het in de zeer verre toekomst – een moment komt dat het heelal ophoudt te bestaan en de hittedood sterft. Vluchten kan dan niet meer. Je mag aannemen dat de technologie in de komende millennia nog veel in petto heeft. Wie weet zal de mens ooit tot interplanetaire en zelfs interstellaire volksverhuizingen in staat zijn. Maar dat alles is op de lange termijn beschouwd uitstel van executie. De mens is sterfelijk maar het heelal is dat evenzeer. Na ons de zondvloed. We hebben nog even de tijd: de tijd die nog rest.

En toch, er komt een moment dat niemand meer weet dat er ooit een heelal heeft bestaan simpelweg omdat er dan van geen heelal meer sprake zal zijn. Voor een herinnering is een ‘zijn’ nodig en als er geen heelal meer ‘is’ dan is er ook geen ‘zijn’ meer. Wat is er dan nog wel? Niets. Dat wil zeggen, niet een ‘niets’ zoals wij dat kunnen benoemen vanuit een situatie dat er ‘iets’ is. Wij zitten zelf in een ‘iets’, in casu: het heelal. Maar in dat ‘iets’ kunnen we niets zinnigs zeggen over een situatie waarin er geen ‘iets’ meer is. Die onmogelijkheid geldt niet alleen voor het ‘niets’ dat aan het heelal vooraf is gegaan, maar ook voor het ‘niets‘ dat zich aandient als het heelal uitdooft. Als er geen ‘iets’ meer is, dan is er ook geen tijd meer, geen ruimte, geen ervoor en geen erna. Het absolute ‘niets’, dat er dan nog rest, is compleet onvoorstelbaar.

Slide1

Als het heelal een appel zou zijn, dan is het ‘niets’ een mogelijkheid die zich als een worm heeft ingevroten in het klokkenhuis van de appel. Maar de appel kunnen we waarnemen zoals hij is, ook al maken wij zelf deel uit van de appel, in casu: het heelal. We kunnen de appel waarnemen, maar we kunnen de appel niet opeten. We kunnen er hooguit een hap uitnemen en ontdekken dat de worm bij de appel hoort, zoals de boktor bij een houten balk. Sartre noemt het ‘niets’: ‘le néant’. Dat wil zeggen: het ‘niet zijnde’, wat in het Nederlands ook wel vertaald wordt als: ‘het niet’. Het ‘niet’ ligt volgens Sartre verstrooid in het zijn en wordt geschraagd door het zijn. Dat kan niet anders, want als het anders zou zijn geregeld, verdwijnt het ‘niet’. In zijn boek L’être et le Néant verwoordt hij het als volgt:

‘Als het “niet” niet wordt geschraagd door het zijn, lost het als “niet” op en dan vallen we terug op het zijn. Het “niet” kan zich slechts tegen een achtergrond “vernietigen”: als er “niet” kan zijn gegeven, dan noch voor noch na het zijn, noch, in het algemeen gesproken, buiten het zijn, maar slechts binnen het zijn zelf, in zijn kern, als een worm.’

Daar is ie weer die worm in de appel. Hoe dan ook, het ultieme ‘niets’ – zoals wij het maar zullen noemen – dat opdoemt na het uitdoven van het heelal is een andersoortig ‘niets’ dan het ‘niets’ dat wij ons binnen het heelal kunnen voorstellen, dat wil zeggen: het ‘niets’ dat wij kunnen vaststellen als zijnde een ‘niet-iets’. Dat ‘niet-iets’, ‘niet-zijnde’, of ‘het niet’ (zoals Sartre het noemt) zit als een worm in de aard van het ‘zijn’ waarin de waarneming zich voltrekt. Het is intrinsiek verweven met ons bewustzijn dat kan waarnemen en onderscheidingen kan maken, bijvoorbeeld tussen voor- en achtergrond. Maar – en nu komt het – als het gegeven is dat er waarnemingen bestaan, dan moet het heelal de eigenschappen ontwikkelen waardoor die waarnemingen zouden kunnen ontstaan. De kosmologie moet dus rekening houden met het ontstaan van de kosmoloog.

Precies daar kruist de existentiefilosofie van Sartre de hedendaagse kosmologie. Waarnemen kan alleen als er waargenomen kan worden. In een heelal, dat die eigenschap niet zou hebben, zouden er geen waarnemingen gedaan kunnen worden. Er zou dan ook niets kunnen worden vastgesteld, ook niet het feit dat er iets niet vastgesteld kan worden, bijvoorbeeld de aard van het ‘niets’ voorafgaande aan de oerknal of resterend na het uitdoven van het heelal. Die onmogelijkheid om het ‘niets’ buiten het heelal te kunnen vaststellen is gegeven in de condities die het heelal aan de waarnemer stelt. Die onmogelijkheid is niet alleen een denkbarrière in het bewustzijn, maar ook als mogelijkheid uitgesloten in de voorwaarden die door het heelal aan het heldere denken zijn gesteld,

De oerknal en het einde van het heelal zijn dus beide afhankelijk van de condities die met het heelal zelf gegeven zijn. Het heelal is zo geconstrueerd – of anders gezegd: heeft op een zodanige wijze een structuur aangenomen – dat binnen het heelal het begin en het einde kunnen worden waargenomen, maar niet het ‘niets’ dat met dit einde zou ontstaan of aan het ‘iets’ vooraf is gegaan.

Maar dan rijst de vraag: waarom is er ‘iets’ en niet ‘niets’? Op die vraag geeft de kosmologie geen antwoord. Dat antwoord kan mogelijk ook nooit gegeven worden, al zijn er kosmologen die wanhopig proberen de oerknal uit zichzelf te verklaren.

Daarin ligt misschien ook de enige troost die ons nog rest, nu God alom is doodverklaard en de hemel in scherven is gevallen. Dit leven is een goede plek om te wonen. Maar voor een oude man uitdovend in het grote ‘iets’ dat zelf ook uitdooft als een oude man, is het ‘niets’ dat overblijft, als het ‘iets’ volledig verdwenen is, op zichzelf volkomen ondenkbaar geworden. In die onmogelijkheid om het ultieme niets voor de geest te halen schuilt wellicht ook een laatste hoop. Het is de hoop die pas verschijnt als de doos van Pandorra tot de bodem geledigd is.

Fading away, op weg naar dat raadselachtige ‘niets’, is er altijd nog iets dat zegt: ‘Don’t fade away!’

Dat is dan ook mijn wens voor u allen in dit nieuwe jaar en in de tijd die ons nog rest.

Maar ook dit: geef jezelf niet weg …. en vergeef jezelf. Het stelt allemaal niet zo veel voor. 

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)