Door Hem, met Hem en in Hem

Volgens Hannah Arendt zijn totalitaire bewegingen massaorganisaties van geatomiseerde, geïsoleerde individuen. Daarbij wordt volledige loyaliteit van het individu aan de leider geëist. Zo’n volledige loyaliteit was alleen mogelijk bij een volledig gesoleerd mens dat alle banden met familie, vrienden, kameraden en kennissen had doorgesneden. Zo had Hitler een middel gevonden om mensen van binnenuit te overheersen en te terroriseren. Hij en de massa, zo stelt Arendt, waren volledig van elkaar afhankelijk. In een toespraak aan de SA had Hitler deze wederzijdse afhankelijkheid ooit als volgt verwoord: ‘Alles wat jullie zijn, zijn jullie door mij; alles wat ik ben, ben ik alleen door jullie.’

Voor mij als goed opgevoede ex-katholiek komen deze woorden bekend voor. Op het altaar van de parochiekerk van mijn jeugd stond in grote letters het volgende te lezen: ‘Door Hem, met Hem en in Hem.’  Het was een verkorte versie van wat Paulus had geschreven in een brief aan de Romeinen: ‘Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen: Hem zij de heerlijkheid tot in eeuwigheid! Amen.’ (Romeinen 11:36) En als het over het verbreken van alle banden met familie, vrienden, kameraden en kennissen gaat, had Jezus van Nazareth vergelijkbare woorden gebruikt als Hitler. ‘Die vader of moeder liefheeft boven mij is mij niet waardig en die zoon of dochter liefheeft boven mij is mij niet waardig’ (Matheus 10: 35-37).’ 

Ook van vredelievendheid was bij Jezus van Nazareth in wezen weinig te bespeuren geweest, getuige alleen al de volgende woorden: ‘Denk niet dat ik gekomen ben om op aarde vrede te brengen. Ik ben niet gekomen om vrede te brengen, maar het zwaard.’ (Matteüs 10:34), Evenals Hitler was Jezus in maatschappelijk opzicht vooral een onruststoker en wat het gezin betreft een tweedrachtzaaier. Jezus had meer weg van Marx, Bakoenin, Lenin of Trotzky, en uiteindelijk zelfs van Hitler, dan van een zoetsappige herder die zijn schapen telt, zoals hij in de christelijke traditie vaak is afgebeeld. In die zin vertoont de opkomst van het christendom een opvallende overeenkomst met de verschijning van de radicale sociale bewegingen in de negentiende eeuw en van de totalitaire bewegingen in twintigste eeuw.  

Wat dat laatste betreft is er nog een treffende overeenkomst en die heeft betrekking op het creëren van een transcendente waanwereld. Op lange termijn bezien was met de verschijning van het christendom een tweeslachtig idee ontstaan over de verhouding tussen het natuurlijke en het bovennatuurlijke. Het katholicisme had de God vermenselijkt met zijn incarnatie-begrip en triniteitsleer. Er was een zijnscontinuüm geschapen tussen het zichtbare en het onzichtbare, tussen de wereld van het ‘hier en nu’ en de transcendentie van de tijdloze eeuwigheid. Dat grondpatroon zou in de twintigste eeuw de katholieke ‘oermal’ worden voor de pseudo-religieuze versmelting van het geatomiseerde individu en een charismatisch uiterst begaafde, totalitaire leider zoals Hitler dat van nature was. De patronen lagen voor hem klaar in zijn katholieke opvoeding. Alleen de polen tussen goed en kwaad moesten alleen nog worden omgekeerd, maar de strakke scheiding lag er al.

Die strakke scheiding tussen goed en kwaad was in feite de manicheïsche erfenis, die het christendom weliswaar had geïncorporeerd, maar die incorporatie kon slechts slagen op kosten van een blijvende discrepantie die in deze  geloofseer was blijven voortbestaan. Zoiets had ook Carl Gustav Jung beweerd, die weliswaar een grote bewondering had voor het katholicisme, omdat deze geloofsleer al het goede van de heidense religies in zich leek te verenigen, maar volgens hem ook een religie van de buitenkant was gebleven. Het zicht op de duistere afgrond van de ziel was met de komst van het christendom verdonkeremaand. Die duistere afgrond werd verdrongen, maar al het verdrongen keert vroeg of laat terug aan het oppervlak. Als de nachtzijde van de ziel niet langer wordt erkend,  kan de duisternis vroeg of laat een eigen leven gaan leiden in de waan of in hang naar vernietiging. 

Om die reden was volgens Jung het christendom in het Westen in feite altijd een zaak van de buitenkant gebleven. Met de theorie van de corpus mysticum  waarin alle mensenzielen verenigd waren had het christendom de muren tussen alle mensen afgebroken, maar tegelijk bleef het christendom vasthouden aan een dualistisch onderscheid tussen goed en kwaad. Zo had de ziel van de christen geen gelijke tred kunnen houden met de uiterlijke ontwikkeling van de christelijke cultuur. ‘Uiterlijk is alles aanwezig in woord en beeld, in kerk en Bijbel,’ zo schreef Jung in zijn boek Psychologie und Alchemie (1943) , ‘maar binnenin de ziel heersen nog altijd de archaïsche goden.’ De grote gebeurtenissen in onze wereld, die door mensen zijn teweeggebracht, zouden niet de geest ademen van het christendom, maar van een onverbloemde heidendom.

In haar boek over het totalitarisme zegt Hannah Arendt het niet met zoveel woorden, maar voor wie tussen de regels door leest komt ook uit haar analyses een ongemakkelijke waarheid aan het licht. De heidense kern van het katholicisme kwam in het totalitaire systeem van de nazi’s open en bloot te liggen. Er werd een geheiligde band gesmeed tussen der Führer, die als Verlosser optrad, en een massa van geatomiseerde, geïsoleerde individuen. Door de muren, die zo werden geslecht, was voortaan zelfs het onmogelijke mogelijk geworden. De manische obsessie om juist dat te willen bewijzen lag aan de basis van Hitlers waanwereld. Maar precies zo’n manische obsessie om het onmogelijke mogelijk te maken had ook aan de basis gelegen van de waan waarin Jezus van Nazareth was beland.

Reageren is niet mogelijk.