Hoe Hitler uiteindelijk een fabel werd

Er wordt wel beweerd dat het postmodernisme nooit heeft bestaan. Het zou een vergissing zijn geweest. Het postmodernisme was in feite een late variant van het modernisme. Nu kwam ik zelf in de jaren tachtig tot de ontdekking dat het postmodernisme – wat het ook moge zijn – wel degelijk bestond. Sterker nog, ik heb destijds uit alle macht geprobeerd me erin te verdiepen, zonder dit veelkoppige fenomeen overigens ooit geheel te doorgronden. Ik kwam er voor het eerst mee in aanraking in 1985. De kroegen in Leeuwarden kregen in die tijd andere kleuren. In Milaan werden knotsgekke meubels gemaakt en iedereen sprak over labyrintische structuren, sociale constructies, representaties en narratieven. De stad leek opeens een andere plattegrond te hebben gekregen, maar welke dat was wist niemand. 

Acht jaar tevoren was ik afgestudeerd in kunstgeschiedenis met eigentijdse kunsttheorie als specialisatie. De opwindende gedachte van een filosofische omwenteling, die zijn sporen naliet op alle terreinen van kunst en cultuur, wekte bij mij een grote nieuwsgierigheid. Ik stortte mij op de lectuur van de nieuwe Franse filosofen. Teksten, waar ik aanvankelijk weinig van begreep, begonnen heel langzaam samenhang te vertonen. In feite heb ik mijn hernieuwde belangstelling voor filosofie te danken aan boeken van Derrida, Baudrillard, Lacan en Lyotard. Maar achteraf beschouwd lag voor mij daar niet de echte doorbraak. Meer nog dan al die intrigerende, Franse gedachtekronkels werd ik die tijd getroffen door een boek, dat naar mijn smaak nog altijd de breuklijn markeert tussen modernisme en postmodernisme:  Philosophy as the mirror of nature (1979) van Richard Rorty. 

Ik kocht het in het najaar van 1985 bij boekhandel De Tille, in de tijd dat een bebaarde Michaël Zeeman daar nog de inkoop verzorgde. Het lag gewoon op een tafel tussen allerlei andere, spannende filosofieboeken. Toen de jonge wijsgeer dit boek voor mij inpakte –  ik zie het nog voor me, er zaten kruimels in zijn baard –  mompelde hij iets over ‘Geistesgeschichte’ en ‘Naturgeschichte’, waarna ik het met diep ontzag en grote bewondering bijna ben gaan lezen. Ik schreef er zelfs een artikel over: Augustinus in Venetië, dat verscheen in het tijdschrift Boud, architectuur en vormgeving in Friesland.

Als ik die prille beschouwing over Rorty achteraf herlees, kan ik een licht gevoel van gêne niet onderdrukken. Maar het gevoel van verwondering herken ik. Er hing iets nieuws in de lucht. Het paradoxale was dat dit nieuwe zich manifesteerde in een beweging die juist propageerde dat alles al gezegd, gedaan of al eens eerder gebeurd was. Het was de kracht – en misschien ook de zwakte – van het postmodernisme, dat het zich in een paar pakkende slogans liet samenvatten: ‘Het einde van de grote verhalen’, ‘Anything goes!’, Alles is representatie’, ‘The less is bore’. 

Hoe dan ook, de opwinding was er niet minder om. Met zijn ‘einde van de grote verhalen’ doelde Lyotard op het failliet van de twee grote ‘meta-discoursen’ die we van de Verlichting hebben geërfd. Ten eerste: de gedachte die sinds Kant het Duitse idealisme heeft beheerst, dat het denken op zelf-reflexieve wijze moet streven naar een basale fundering van kennis in het subject. Ten tweede: de pragmatische erfenis van Hegel met zijn lange stoet van volgelingen, die vanuit een totaalconcept van de Rede streefden naar emancipatie en vooruitgang. Welnu, met die basale fundering van kennis in het subject was het uiteindelijk niet goed gekomen. En dat vooruitgang vanuit een totaalconcept ook tot terreur kon leiden, dat wisten we sinds Adolf Hitler,  die zijn grote gok had gewaagd tussen Lebensraum of Weltuntergang,  maar al te goed.   

Hitler, daar is hij weer! Er ist wieder da. Het kassucces in de Duitse cinema, naar het gelijknamige boek van Timur Vermes uit 2012, was misschien wel de laatste stuiptrekking van het postmodernisme. Ook Hitler werd een verhaal, een fictie, een mogelijkheid die zou kunnen bestaan, niet alleen in het verleden, maar ook in het heden of zelfs in de toekomst. Dat was precies wat het postmodernisme met Hitler heeft gedaan. Ook de roman Siegfried van Harry Mulisch zou je een postmoderne interpretatie van Hitler kunnen noemen. Mulisch wilde Hitler doorgronden door hem te vangen in literatuur, dat wil zeggen in een concept van zijn eigen fantasie. Dat deed hij door iets te bedenken waardoor de ware en verschrikkelijke aard van Hitler voor eens en altijd aan het licht zou komen, maar tegelijk zou blijken dat in ieder mens iets van Hitler schuil zou gaan. Hoe dan ook, in de tijd van het postmodernisme werd het fenomeen Hitler gevangen in een web van fictieve verhalen, want de waarheid zelf, ook de historische waarheid, was opgehouden te bestaan. 

De waarheid werd een fabel, zoals Nietzsche ooit had beweerd. Maar had Hitler dat niet als geen ander begrepen en ook in praktijk gebracht? Er wordt wel beweerd dat de film Er ist wieder da helemaal niet over de terugkeer van Hitler gaat, maar over de werking van de media in de huidige tijd, maar dan gezien door de bril van een uit zijn graf herrezen Hitler. Opnieuw op aarde lijkt de Führer vooral gefascineerd te zijn door  de werking van het internet. Hij vraagt zich af wie daar achter kan zitten in een tijd dat er geen Ministerie voor Propaganda meer bestaat. Als antwoord krijgt hij te horen dat het internet een zelfonderhoudend medium is, waarin iedereen – waar ook ter wereld is i- ngeplugd. ‘Das ist sehr interessant!’, antwoordt Hitler dan. Je ziet hem denken:  ‘Ich bin zu früh geboren!’ 

Hitler was een dictator die groot is geworden door de radio, een medium dat door Marshall McLuhan een koud en niet-geïnvolveerd medium werd genoemd. De opkomst van het klassieke fascisme ging gepaard met de doorbraak van radio en microfoon. Het hedendaagse fascisme annexeert de sociale media en het internet als een voertuig bij uitstek voor een persoon zonder tweestrijd. Urbi et Orbi, op de sociale media is de stem van de leider overal, alsof er een nieuw spiritueel fluïdum is ontstaan, een sacrale stratosfeer, waarin de Heilige Geest van De Leider waait waarheen hij wil. Het nieuwe fascisme is dan ook mediterraan en katholiek en niet noordelijk en protestants van aard. Het verlangt naar de opera en niet naar kale kerkinterieurs. Het heeft niets met kapo’s en concentratiekampen, maar alles met gladiatoren die vechten met brullende leeuwen. Het is uitbundig en niet spartaans. Het woekert en hoereert en is wars van zuiverheid en kuisheid. Het is niet modern, maar postmodern.

Het nieuwe fascisme kent geen tiran, dictator of Führer, alleen nog zogenaamd ‘verlichte’ en hooguit excentrieke despoten. Dit nieuwe type volksverleider monopoliseert de sociale media door ze domweg te annexeren. Ze twitteren met de ziel van de massa. De nieuwe despoot saboteert de rechtstaat door magistraten en de traditionele media te verketteren alsook de rode toga’s van een kwijnende ‘linkse kerk.’ Ze maken zich immuun voor vervolging en transformeren hun vermogens tot fraude en corruptie tot heimelijk bewonderde leiderscapaciteiten. 

De excentrieke despoot van het nieuwe fascisme spot met de klassieke wetten van de klassenstrijd. Hij mobiliseert de kleine ondernemer die zich laat drijven door ressentiment. Hij sluit ook een monsterverbond tussen het rechts van de nieuwe rijken en een door links in de steek gelaten onderklasse. Hij hamert op normen en waarden in het publieke domein, maar trekt zich daar persoonlijk niets van aan. Hij demoniseert de islam en idealiseert de nationale identiteit en de eigen culturele traditie. Dat alles spookte in de film Er ist wieder da wellicht heel even bij Hitler door het hoofd toen hem werd uitgelegd wat internet is: ’Ich bin zu früh geboren!’ 

De nieuwe media hebben hebben een nieuwe fenomeen gecreëerd: nepnieuws. Dat is de laatste fase van een proces waarin de waarheid uiteindelijk een fabel werd. Ook de historische waarheid is een stilaan een fabel geworden in de tijd van het postmodernisme. Daar zijn ook genoeg argumenten voor aan te voeren. De historische bronnen zijn immers altijd discutabel. Bovendien wordt de geschiedenis altijd geïnterpreteerd volgens eigentijdse wetenschap-theoretische  aannames over wat geschiedenis kan zijn. En tenslotte moet elke interpretatie van de geschiedenis zich noodzakelijkerwijs bedienen van het fenomeen ’taal’ met al haar intrinsieke onvolkomenheden en vertekeningen. Zo werd het fenomeen Hitler in de tijd van het postmodernisme een historische mogelijkheid, niet meer en niet minder. Hij werd een mogelijkheid waarvan we de waarheid nooit geheel zullen kennen, al was het maar omdat die waarheid per definitie onkenbaar is door het ontbreken van een subject dat buiten de geschiedenis kan staan. 

Die ontdekking lag als de postmoderne bottomline onder de debatten die in de jaren tachtig opeens de kop opstaken in de zogeheten Historikerstreit. Die debatten ging niet alleen ver de Einmaligkeit van de Holocaust – was Stalin niet even erg of misschien zelfs erger geweest? – maar ook over de Duitse Sonderweg: de theorie dat Duitsland in de negentiende eeuw een eigen ontwikkeling van adel naar democratie heeft gekend, waardoor een hang naar de autoritaire leider was blijven bestaan, met alle rampzalige gevolgen van dien. Onderwijl was de geschiedenis, inclusief Hitler een fabel geworden.

Reageren is niet mogelijk.