Internet en het punt omega
‘Op een dag in het aangezicht van de doodse uitgestrektheid van de woestijn, welker paarse wolken zich trapsgewijs zover het zicht reikte verhieven naar woeste exotische horizonten, ver van de onpeilbare lege zee welker golven zich onophoudelijk glimlachend bewogen, omgeven door een woud, welks met leven geladen duisternis mij in zijn diepe plooien scheen te willen oplossen, heeft mij misschien een groot verlangen aangegrepen: ver van de mensen, ver van hun inspanning het gebied weer op te zoeken van de onmetelijkheden die wiegen en overweldigen, het gebied waar al te gebonden activiteit zich zou ontspannen, steeds meer tot in het oneindige….En heel mijn gevoeligheid heeft zich toen opgericht, als bij de nadering van een God van het gemakkelijke geluk en de dronkenschap, want het was de stof die mij riep. Voor mij, op mijn beurt zoals voor alle mensenkinderen, herhaalde zij het woord dat iedere generatie verneemt. Ze drong naar mijn geest, opdat ik mij zonder voorbehoud aan haar zou overgeven en haar zou aanbidden’.
Deze woorden las ik onlangs las ik in een reisverslag door Egypte van Teilhard de Chardin (1881-1955). Het is een fraai betoog over de valse verleiding van onmetelijkheden. Teilhard de Chardin was van huis uit bioloog. Hij had uiterst merkwaardige opvattingen en wordt niet meer zo veel gelezen. De darwinist Stephen Jay Gould heeft gehakt gemaakt van zijn hypotheses over de doelgerichte evolutie op weg punt Omega, al werd hij ook vlak voor zijn dood weer wat milder over de rare ideeën van deze pater jezuïet.
Dat is ook niet zo vreemd. Teilhard de Chardin heeft nog altijd veel zinnigs te melden. Een beetje religieus besef kan ook geen kwaad om de mystieke verbeelding in toom te houden, zeker in deze tijd, waarin – zoals Peter Sloterdijk beweerde – de techniek de belofte lijkt in te houden dat de mens zijn onderworpenheid aan de noodzakelijkheid van de natuur kan overwinnen, en zelfs geen boodschap meer hoeft te hebben aan de afhankelijkheid van en de grillen van de goddelijke genade. We leven in een tijd waarin de geest weldra gaat zweven tot ongekende hoogte. Waarin we ons overgeven aan wat Adorno noemde: ’te vroeg gesloten harmonieën’. Dat is de verleiding die in steeds nieuwe gedaanten de mens afhoudt van wat werkelijk gedaan moet worden. Valse religie, valse ideologie, valse gemeenschapszin, valse mienskip, valse mythe of valse mystiek. Het is steeds weer te groot, te onvatbaar, te onmetelijk.
Laatst hoorde ik iemand beweren, dat de theorie van Teilhard de Chardin, die er van uit van uitgaat dat in de materie al een zekere mate van geest besloten ligt, bewaarheid wordt door de ontdekking van internet. De bekeerde katholiek Marshall McLuhan (1911-1980) raakte diep onder de indruk van de evolutietheorie van Teilhard de Chardin. Deze ‘Roomse Darwin’ zag vanuit de stoffelijke wereld een ‘noösfeer’ ontstaan in een evolutionair proces op weg naar het Punt Omega. Het ‘verschijnsel mens’ was slechts een tussenstap naar deze vergeestelijkte bestemming van de evolutie. Internet past naadloos in deze heilsverwachting. De evolutie wordt dus niet verstoord door de techniek, maar voortgezet en zelfs vervolmaakt.
Dat de materie zelf bezield zou zijn, is overigens al een heel oude gedachte. Ook de natuurkundige Ernst Mach (1838-1916) heeft zoiets beweerd. Mach was niet de eerste de beste. Hij wordt algemeen beschouwd al een van de grondleggers van de hedendaagse natuurkunde. Einstein betitelde hem zelfs als de belangrijkste voorloper van zijn relativiteitstheorie. In zijn boek Erkenntis und Irrtum, dat in 1905 verscheen, schreef Ernst Mach het volgende:
‘We kunnen de wetenschap van de toekomst niet scherp omlijnd tekenen. We kunnen alleen vermoeden dat dan de scherpe scheiding tussen de mens en de wereld langzamerhand zal verdwijnen, dat de mensen minder egoïstisch en met een warmer gevoel niet alleen tegenover zichzelf maar ten opzichte van de hele organische en ook de zogenaamd levenloze natuur zullen staan. Zo’n vermoeden heeft misschien 2000 jaar geleden de grote Chinese filosoof Licius aangegrepen, toen hij wees op een oud menselijk geraamte en in een korte en krachtige stijl, die gedicteerd werd door het tekenschrift, tot zijn leerlingen de woorden sprak: “Alleen dit gebeente en ik bezitten de kennis dat wij noch leven noch dood zijn.’
De grens tussen het levende en dode materie, zelfs tussen leven en dood als zodanig, is minder absoluut dan wij geneigd zijn te veronderstellen. In onze psyche ligt dat besef wellicht diep verankerd. Zelfs Freuds leer van de doodsdrift kan gezien worden als een meer afstandelijke en berustende versie van dat onderscheidingsdogma. Ze doet een concessie aan de gnostische voorstelling dat niet de dood ontbreekt in het leven, maar dat het eigenlijk het leven is dat als een vreemde indringer in het algemene levenloze opduikt. Verlichting en duistere Gnosis zijn hierin verklaarde bondgenoten; allebei bestoken ze de zelf-warmende vitaliteitsillusie met onmenselijke waarheden. Uit deze verlegenheid heeft Nietzsche de filosofische consequenties getrokken:
‘Laten we er voor oppassen te beweren dat de dood de tegenpool van het leven is. Het levende is slechts een bestaansvorm van het dode.’ (Die fröhliche Wissenschaft)
De geest was er altijd al en zal ook altijd blijven bestaan, zelfs als dit heelal is uitgedoofd. We zijn geen complexe machine, waarin de geest tot leven is gekomen, maar een bijzondere constructie van materie, waarin de geest altijd al vanaf het begin in elk bouwsteentje aanwezig was. Het is dus niet zo raar om te veronderstellen dat de geest ook los van de organische materie tot leven kan worden gebracht. De mens krijgt in onze tijd wellicht het vermogen om denkende machines te bouwen en kan zo zichzelf als organisch wezen vervolmaken. Sterker nog de interactie tussen biologie en techniek zal de evolutie op een hoger plan kunnen tillen. Op ene van mijn eerder blogs over dit onderwerp ontving ik onlangs een reactie van een kreeg in onlangs ‘Lemmen’. Hij liet mij het volgende weten:
‘Zowel theologen en evolutiebiologen zijn gewend om over de mens te denken als een product van een niet-menselijke, bovenmenselijke actor (God of Evolutie), en verliezen op deze wijze uit het oog hoezeer de mens, zij het onbewust en ongericht, ‘zichzelf’ produceerde, via (distantie)technieken. Dit betekent dat we ons radicaal zullen moeten leren onthechten van elke religieuze, metafysische en humanistische interpretatie van de werkelijkheid – die immers niets anders behelzen dan ‘Selbstgesponnenen Illusionsblasen’.’
Laat ik voorop stellen dat ik het hier niet mee eens ben. Ik beschouw religie als een distantie-techniek in optima forma. Juist de religie behoedt de mens voor hoogmoedswaan. Dat laatste is heel belangrijk in deze tijd waarin de techniek de mens de illusie kan geven dat alles mogelijk is. Religie dwingt tot nederigheid en dat is hoognodig in onze tijd van onbegrensde mogelijkheden. Maar los daarvan, bovenstaande woorden zijn kennelijk een citaat. Na even googelen kwam ik erachter dat het een passage is aan het proefschrift van een zekere Pieter Lemmens: Gedreven door techniek. De menselijke conditie en de biotechnologische revolutie.
De techno-evolutie lijkt inderdaad niet te stoppen, en je kunt je afvragen of er met de uitvinding van het internet het point of no return definitief is gepasseerd. Maar er is ook een keerzijde aan deze redenering. Het denken over internet wordt nog vaak gekenmerkt door een ontkenning van de biologische aard van de mens. Zo kon het idee ontstaan dat de mens een ‘steeds abstractere, onsterfelijke informatiemachine’ wordt in plaats van ‘ chaotisch, sterfelijk, fysiek schepsel’. In zijn boek Who owns the future (2013) beweert Jaron Lanier dat dit onzin is:
‘Dit is de zoveelste versie van een oude dwaasheid: de ontkenning dat we ouder worden en doodgaan. Als biologisch realist ben je vandaag de dag in de minderheid, levend in een tijdperk van dominant, met technologie verrijkt groepsdenken.’
Lanier is een van de weinigen onder de internetgoeroes die een pessimistisch geluid laat horen. Onder ‘netonie’ verstaat hij het verschijnsel dat onze jeugdeigenschappen heel langzaam verdwijnen. Internet heeft volgens hem vooral de eigenschap dat het mensen bij elkaar brengt in sociale netwerken. Internet waardeert mensen alleen in realtime en op een specifieke plek. Jaron Lanier wantrouwt al die nieuwe mogelijkheden van internet. De huidige opzet van internet heeft volgens hem iets onmenselijks, doordat het wordt gedomineerd door die zogenaamde sociale-netwerk-opzet. De waardigheid van de mens komt in het geding door wat internet met ons doet, en wel om de volgende redenen:
’De zelfverwezenlijkingsexpressie, het gouden topje van de piramide van Maslow, wordt als waardeloos aangemerkt. Maar waardigheid is het tegenovergestelde van realtime. Waardigheid betekent deels ook dat je niet altijd overal iets tegenover hoeft te stellen. Waardigheid komt je ook gewoon toe. (..) Waardigheid kan ook betekenen dat je tegen de bijna-consensus van je peergroup (je vrienden, collega’s, leeftijd- of vakgenoten) in gaat.’
Toch staat Jaron Lanier behoorlijk alleen met deze gedachte. Er zijn weinig deskundigen die zijn meningen delen en hij geeft dat zelf ook ronduit toe. Er heerst nog altijd een zekere euforie over de letterlijk onbegrensde mogelijkheden die internet te bieden heeft. In de jaren negentig sloeg bij menigeen in dat opzicht het hoofd op hol. Cyberspace, zo verwachte men, zou een nieuw soort bewustzijn creëren. Sciencefictionschrijvers gingen compleet uit hun dak bij de gedachte aan de toekomst van internet. Cyberspace was een nieuw soort ruimte. De term kwam voor het eerst voor in de roman Neuromancer (1984) van William Gibson. Hij doelde daarmee op een collectieve hallucinatie. Cyberspace was een nieuw soort waanwereld, waaruit je niet kon ontsnappen, maar tegelijk was het ook het grote onbekende. Kort gezegd: het was de virtuele ruimte die ontstaat tussen communicatoren op het web, ongeacht de inhoud van het communicatieproces.
Hoe dan ook, het idee dat deze virtuele ruimte van internet ook een ‘geestelijke ruimte’ kan zijn, deed bij menigeen de fantasie op hol slaan. Internet werd op deze wijze een voertuig voor New-Age-ideeën. Wat Timothy Leary al in de jaren zestig had gepredikt, zou nu door de techniek gerealiseerd gaan worden. ‘Turn on, tune in, drop out’. Maar bestaat er eigenlijk wel zoiets een ‘outside’ buiten het systeem van internet? Door internet wordt iedereen letterlijk ‘in– ge-tunend‘. Er is geen vluchtweg meer geen escape. Sterker nog, het medium zelf lijkt een escape aan de werkelijkheid zelf het worden. Deze quasi-geestelijke ontsnapping aan de stoffelijke werkelijkheid kent een point of no return. Het lijkt bijna een genetisch proces te zijn dat zich eenparig versneld voltrekt. Dus toc op weg naar Punt Omega?
De fascinatie voor het oneindige en de onmetelijkheden. De fascinatie voor de fascinatie op zich zelf. Verslaafd zijn aan de verwondering, heimwee naar de exaltatie, het opgetild worden boven je zelf. Dat kan het toch niet zijn, waar het verschijnsel de mens naar op weg is, als er al zoiets is als een richting, een doel, een verdwijnpunt aan de horizon van de tijd. Zelfs de mystieke extases zijn wellicht slechts elektrochemische reacties in het brein, als we de ‘neurosofen’ mogen geloven. Zoals Theilhard de Chardin in Egypte gewaarwerd: Het is de stof die de mens in vervoering brengt… En zo draait de mens in cirkels rond.