Herinneringen aan Rik Vos

In december 2016 overleed Rik Vos. Ik las het op internet toen ik in de trein zat. Ik staarde uit het raam naar het voorbijrazende landschap en mijn gedachten dwaalden af naar de zomer van 1994. We gingen varen op het Sneekermeer. Rik Vos, destijds directeur van het Fries Museum, had dat bedacht. Gerriet Postma had de zeilen van een skûtsje beschilderd en zo konden we gaan varen in een kunstwerk. Hoe kom je erop? Ik vond er niks  aan, want ik hou niet van zeilen en dat geschilderde zeil was al helemaal niks. Toch werd het een leuke dag.

Rik Vos had iets Bourgondisch. Het jaar daarvoor had hij mij al eens uitgenodigd om samen te gaan te lunchen. Hij zag wel iets in mij als de nieuwe conservator beeldende kunst, zo liet hij mij openlijk weten. Die vacature zou binnenkort worden opengesteld in het kader van het nieuwe provinciale beleid ten aanzien van beeldende kunst. Ergens voelde ik dat Rik Vos dat aanbod niet echt meende. Hij hield mij aan het lijntje, zoals hij misschien wel meer mensen aan het lijntje hield. Toch viel er altijd wel wat te lachen met hem. Hij was ook behoorlijk slordig. Sloddervos, zo werd hij al op het kunsthistorisch instituut in Groningen genoemd.

Later kreeg ik het nog behoorlijk met hem aan de stok. In het verbouwde Fries Museum wilde geen prioriteit geven aan de eigentijdse beeldende kunst. En daar was de nieuwbouw nu juist om begonnen. Ik heb hem dat eens recht in zijn gezicht gezegd, live op de radio. In het najaar van 1995 was de nieuwbouw van de – ook onlangs overleden – architect Gunnar Daan net klaar. Ik werd ik door Henk te Biesenbeek van Omrop Fryslân uitgenodigd voor een debat over het nieuwe Fries Museum.

Er waren destijds alom kritische geluiden te horen over wat er aan de Turfmarkt verrezen was, maar die kritiek werd niet of nauwelijks openlijk geuit. Aan het radiodebat, dat live werd uitgezonden, namen behalve mij ook Rik Vos, Thom Mercuur en Frans Haks deel. Ik heb toen bijna een kwartier lang een vernietigend betoog gehouden, waarin ik alle architectonische gebreken van het nieuwe Fries Museum heb afgezet tegen het stralend voorbeeld dat Frans Haks even tevoren in Groningen had gerealiseerd.

Na mijn woorden viel er een diepe stilte. Rik Vos was totaal groggy. Hij meende echt dat Gunnar Daan een prachtige, bouwkundige prestatie had geleverd. Later hoorde ik dat hij als opdrachtgever de architect nauwelijks tegenspel had geboden en alleen op elke bouwvergadering een dure fles wijn voor hem meenam. Ook dat was de Bourgondische kant van Rik Vos.

Na mijn openlijke aanval moest hij zich duidelijk herstellen. Het was misschien ook niet zo handig wat ik deed. Het heeft me achteraf vrijwel zeker die baan als conservator moderne kunst gekost. Maar ik vond dat ik niet langer mijn mond kon houden. Nadat de oorverdovende stilte was neergedaald, was al mijn hoop gericht op Frans Haks. Hij zou het verlossende woord kunnen spreken en de toenmalige directeur van het Fries Museum voor eens en altijd duidelijk kunnen maken dat de architect broddelwerk had geleverd.

Dat gebeurde niet. Haks hield zich op de vlakte. Hij sprak zelfs enige waarderende woorden uit, niet alleen over het degelijke museale beleid van zijn collega-directeur, maar ook over de grote prestatie van de architect. Aan zijn lichaamstaal was overduidelijk te merken dat hij op dat moment niet de waarheid sprak. Deep down was Haks het gloeiend met mij eens. Thom Mercuur hield wijselijk zijn mond. Hij had een eigen toko in gedachten en was benauwd voor zijn kroketten.

Dolph Kessler, Rik Vos en ik, op de boot in 1994

Rik Vos was in zijn Friese periode de verkeerde man op de verkeerde plaats. Hij had zeker bestuurlijke kwaliteiten, zoals later ook zou blijken, maar absoluut geen feeling voor de hedendaagse beeldende kunst. En juist op dat terrein moest destijds een sprong voorwaarts worden gemaakt. In die woelige jaren negentig, toen het geld nog voor het oprapen lag, voltrok zich in deze contreien een proces, waarin de modernisering van de Friese cultuur zich toespitste op de verbetering van de infrastructuur met grootschalige projecten.

Dit proces, dat was ingezet met het Herenakkoord waardoor in 1994 de nieuwe schouwburg De Harmonie kon worden geopend, kreeg een vervolg met het gereedkomen van het vernieuwde Fries Museum in 1995. Toch was er aanvankelijk veel kritiek op de faciliteiten die voor de beeldende kunst beschikbaar waren gekomen.

‘Ik zet niets voor de beeldende kunst opzij,’ liet Rik Vos tijdens de verbouwing al weten in een interview met Vrij Nederland. De benoeming voor een nieuwe conservator moderne kunst, waarvoor het provinciaal bestuur al in 1992 geld had vrijgemaakt, werd almaar uitgesteld. Een aparte afdeling voor moderne kunst was in de opdrachtformulering ook niet als zodanig gedefinieerd, liet Gunnar Daan later weten in de Leeuwarder Courant. En dat was bij de oplevering van de bouw in 1995 te merken. Het aanvankelijke ontwerp van Gunnar Daan voor de nieuwe tentoonstellingszalen werd niet gerealiseerd. Wat restte was een rommelig geheel van ruimtes die zich slecht leenden voor de presentatie van hedendaagse kunst.

Bovendien kwam er ook inhoudelijke kritiek op het beleid van Rik Vos. Deze kritiek kwam vooral tot uiting nadat in het voorjaar van 1997 bleek, dat door hem voor 35.000 gulden een vroeg werk van Gerrit Benner was aangekocht van het Leeuwarder Commenius-college, dat bij nader inzien een werk van Bezaan bleek te zijn. De kwestie van de ‘vermeende Benner’ bracht de Friese kunstwereld wekenlang in beroering. Wat niemand weet ik  in deze affaire ‘het lek’ naar de pers was geweest  Ik lichtte niet alleen Sikke Doele in van de Leeuwarder Courant, maar ook Gryt van Duinen van Omrop Fyslân.

Rik Vos, die inmiddels al weg was bij het Fries Museum en directeur was geworden bij het Instituut Collectie Nederland, haalde zijn schouders op en vond de commotie die was ontstaan maar kouwe drukte. Hij verbleef destijds in Jeruzalem en liet per telefoon hooghartig aan een Friese journalist weten dat The Jerusalem Post niets over deze affaire te melden had. Ook ontkende hij dat de kwestie een jaar lang was stilgehouden om een rel te voorkomen. Maar de rel, die uiteindelijk toch kwam, was ook een katalysator voor een breder levende onvrede over het beleid van Rik Vos ten aanzien van de beeldende kunst.

Sikke Doele verwoorde het als volgt: ‘Naast verscheidene goede dingen, die hij voor het Fries Museum heeft bereikt, heeft Vos één zaak schromelijk verwaarloosd, de moderne kunst. Symptomatisch zou je zeggen, want het heeft, uitgezonderd de relatief korte periode dat Thom Mercuur conservator was, nooit zo geboterd tussen het museum en de moderne kunst.’ De voor drie jaar benoemde conservator Toos Arends had volgens Sikke Doele van Rik Vos niet de benodigde ruimte gekregen.

‘Het Fries Museum,’ zo concludeerde Sikke Doele , ‘dient midden in de artistieke gemeenschap van Friesland te staan. Het moet verstand hebben van de ontwikkelingen die de beeldende kunst deze eeuw in Friesland heeft meegemaakt. Gewapend met deze kennis kan er gezocht worden naar kunststromingen en kunstuitingen elders, in binnen en buitenland. Als het museum de leidende rol in het Friese kunstleven wil vervullen dan behoort de beeldende kunst een eerste prioriteit te hebben.’

Op initiatief van Aiko van Hulsen kwam vervolgens de verontwaardigde Friese kunstwereld in het geweer. Drie dagen later ontving het bestuur van het Fries Museum een open brief  die was ondertekend door vertegenwoordigers van vrijwel die gehele Friese kunstwereld. Hierin werd gepleit ernst te maken met de afdeling beeldende kunst, dat destijds aan de basis had gelegen voor het plan tot uitbreiding van het Fries Museum en waarvoor ook middelen specifiek waren gereserveerd. Ook werd er op aangedrongen de oude zalen zo spoedig mogelijk alsnog te renoveren. Tot slot kreeg het museum de oproep om een nieuwe directeur te benoemen met een actieve belangstelling en kennis van zaken voor beeldende kunst.

De hele discussie wierp zijn schaduw vooruit op de benoemingsprocedure van een nieuwe directeur die in het najaar van 1997 werd opgestart en waarvan de ontknoping maanden lang op zich liet wachten. Met de benoeming van Wim van Krimpen, die in april 1998 met zijn werkzaamheden begon, werd eindelijk aan een nieuw hoofdstuk begonnen van de beeldende kunst in het Fries Museum. Dat kwam er niet dankzij, maar ondanks Rik Vos.

Tot slot, mijn mooiste herinnering aan Rik Vos is de volgende. Op een zomeravond, na een opening van een tentoonstelling in het Fries Museum, waren wij met een aantal mensen blijven hangen in het toenmalige Haersma Huys. Rik Vos was daar bij en ook Asing Walthaus. Rik Vos was in een opperbest humeur en praatte honderduit. Hij bestelde het ene rondje na het andere en alles ging op zijn rekening. Zijn verhalen werden steeds overmoediger.

Op een gegeven moment vertelde hij dat hij wel een carrière bij de televisie ambieerde. Wij vroegen hem of hij de nieuwe Henk van Os wilde worden. Maar dat was het niet. Rik wilde meer. Hij wilde een eigen talkshow. Asing Walthaus werd ook wat overmoedig en liet ons weten dat het zijn ambitie was om ooit de PC-Hooftrijs te winnen. Ik zei nog tegen Asing dat hij daar te dom voor was. Ik geloof niet dat hij dat leuk vond. Maar Rik Vos vond die opmerking heel grappig en bestelde nog een rondje. Uiteindelijk ging hij met een wat onvaste tred huiswaarts en rekende alles af. 

We hebben daar toen nog nog lang gezeten en gedronken. Toen we uiteindelijk weggingen en onze laatste drankjes wilden betalen, bleek dat ook die al afgerekend waren. Door Rik Vos. Hij had daar een rekening lopen en had het bij het weggaan zo geregeld. Ook dat was zijn Bourgondische kant.

Over het verleden van zijn Joodse familie lag een schaduw van de oorlog, zo heb ik later wel eens iemand horen zeggen. Maar zelf heb ik hem daar nooit over gehoord. Rik Vos was een gul en fleurig mens, ondanks de donkere kant in zijn hart die niemand te zien kreeg. Ik in ieder geval niet. Wie weet trekt hij nu een mooie fles wijn open op het Meer van Galilea.

Reageren is niet mogelijk.