Hoe feiten fictie kunnen worden

Wetenschap moet het bij feiten houden en probeert de fictie doorgaans zo veel mogelijk buiten de deur te houden. De psychoanalyse daarentegen onderzoekt geen feiten maar ficties en probeert de verbeelding daarbij juist zo veel mogelijk vrij spel te geven. De fictie is hier waar het in feite om gaat. Maar geldt dit ook niet voor ieder mens die een ervaring uit zijn eigen verleden wil oproepen? Sterker nog, geldt dit zelfs niet voor de historicus? Is het verleden niet eerder een domein van ficties dan een object van wetenschap? Die vraag speelt de laatst dagen door mijn hoofd. Hoe loopt de scheidslijn tussen fictie en feit? Of, op een ander niveau: hoe loopt de scheidslijn tussen letterlijkheid en symboliek? Liggen die scheidslijnen voor de eeuwigheid vast? Of zijn ze soms veranderlijk in de tijd?

Ik neem even een aanloop. Vijftien jaar geleden gaf ik een reeks lezingen aan de Academie Minerva in Groningen over het thema ‘Kunst in tijden van terreur’. In mijn laatste lezing heb ik toen een verband proberen te leggen tussen een viertal uitzonderlijke typen mens, die zich in de geschiedenis hebben gemanifesteerd: De Messias, de kunstenaar, de psychoticus en de terrorist. Elke tijd heeft zijn oriëntatie binnen dit schema om uitzonderlijke figuren een plaats te geven. Ik denk dat de figuur Jezus Christus in zijn eigen tijd vooral als Messias werd gezien, maar achteraf beschouwd zeker ook aspecten van de typen kunstenaar, psychoticus en terrorist in zich had. Die vier etiketten zijn historisch bepaald en hangen samen met veranderlijke zienswijzen op het verschijnsel mens, op uitzonderlijk gedrag en op de wereld als geheel.

Onze tijd wordt gekenmerkt door een bijna totale ongevoeligheid of zelfs blindheid voor begrippen als ‘transcendentie’, ‘ziel’ en ‘God’. Hoe vreemd het ook mag klinken, zo’n gevoel voor transcendentie is voor terroristen een van de vele aantrekkelijke kanten van religieus geweld en gaat verder dan de  aantrekkingskracht van het bereiken van hun doel. De wereldwijde opkomst van het islamitisch fundamentalisme hangt nauw samen met deze teloorgang van transcendentie in de westerse beschaving.

In feite loopt dat proces gelijk op met ontmythologisering van de religie en de historische ontmanteling van het beeld van Jezus van Nazareth. De historische feiten verdringen steeds meer de universele symboliek. Het symbool en het dogma werden verdreven door de toenemende fixatie op het objectieve feit. Zelfs een beeld is tegenwoordig een feit geworden. Het religieuze symbool is op sterven na dood. Daar waar dit soort geruisloze processen zich afspeelt ontstaat er zoiets als het ‘Godvormig gat’. Het beeld van ‘een God’ past niet meer in deze seculaire, westerse wereld, of beter gezegd in het wereldbeeld dat in het westen is ontstaan. Over dit ‘Godvormig gat’, dat Jean Paul Sartre voor het eerst als zodanig heeft benoemd, heb ik eerder geschreven in mijn log Terreur en het godvormig gat.

In dit ‘Godvormig gat’ verdwijnt ook de historische figuur van Jezus van Nazareth. De fictie wordt van de feiten ontdaan, maar onderwijl verdwijnt de gevoeligheid voor de symboliek in een onzichtbaar proces. Dat proces, waarin gevoeligheid voor transcendentie en symboliek stilaan plaatsmaken voor een fixatie op letterlijkheid en feitelijkheden, is niet in beelden te vatten. Het beeld op zich zelf zou immers niet meer symbolisch begrepen worden. Je kunt daar ook moeilijk een film over maken. Zelfs in een kunstwerk is het niet of nauwelijks nog weer te geven. Wat hier aan de orde is kun je benoemen als een vorm van historische amneasie. Het is een structureel verlies van geheugen dat niet als zodanig wordt ervaren door degene die dit verlies treft. Dat roept de vraag op hoe het geheugen werkt als het gaat om onzichtbare grenslijnen, niet alleen tussen letterlijkheid en symboliek, maar ook tussen feit en fictie.

Een ander voorbeeld. De laatste dagen heb ik gefascineerd zitten kijken naar de Netflix-documentaire-reeks The Devil Next Door. Deze documentaire-reeks gaat over het proces tegen John Demjanjuk en de vraag of hij de Oekraïense kampbeul Iwan de Verschrikkelijke was. In feite gaat deze documentaire over de onbetrouwbaarheid van het geheugen. Veel van de getuigenverklaringen van slachtoffers van het concentratiekamp Treblinka bleken achteraf niet te kloppen met de historische feiten. Ik ben nu bij deel vier aanbeland en ik ben benieuwd of in deze documentaire-reeks ook nog aandacht wordt besteed aan de rol van de Nederlandse rechtspsycholoog en geheugendeskundige Willem Wagenaar Hij was het die in de zaak-Demjanjuk als getuige-deskundige optrad en daarbij de processen van het geheugen analyseerde en zelfs geheel ontmantelde.

Het geheugen zit raar in elkaar. Je denkt soms zeker te weten dat je iets herinnert en dat blijkt achteraf helemaal niet juist te zijn. Sterker nog, het was pure fictie. Nog vreemder wordt het als je je afvraagt waar datgene blijft wat je vergeten bent. Is dat voorgoed in het niets verdwenen, of spookt het nog ergens rond in een duistere uithoek van mijn geest? Sinds Augustinus is er veel nagedacht over de werking van het geheugen, maar het exacte mechanisme blijft nog altijd een mysterie. ‘Laten we niet doen alsof we weten wat vergeten is,’ heeft Derrida ooit beweerd. Misschien is het fenomeen ‘vergeten’ nog wel raadselachtiger dan het geheugen zelf. Waarom vergeet een mens iets? Waarom vergeet de een allerlei zaken die de ander onthoudt? Is vergeten een zaak van niet willen weten, of zijn er andere factoren in het spel? Is het vergeten misschien een noodzakelijk bijverschijnsel van het geheugen? Wie geen geheugen heeft kan niets vergeten. Maar wie alles onthoudt zou vroeg of laat krankzinnig worden. Kortom, het is een gave om te vergeten.

Om een nog voorbeeld te noemen: wat herinner ik mij van een film die ik ooit gezien heb? Een collage van fragmentarische beelden, maar zelden het hele verhaal, in ieder geval niet het exacte verhaal zoals het werkelijk was. Ook van een boek, dat je gelezen hebt, kun je nooit het verhaal helemaal goed navertellen. Zelfs niet van een boek dat je zelf geschreven hebt, laat staan het een verhaal uit je eigen verleden dat jezelf beschrijft in een boek. 

Voor mijn bijdrage in het boek Tegen de tijdgeest, terugzien op een psychose moest ik wat mijn geheugen betreft een kunstgreep toepassen. Anders dan de twee andere auteurs – Egbert Tellegen en Daan Muntjewerf – kon ik mij niet beroepen op een geschreven tekst die ik in de aanloop van mijn psychose geschreven zou hebben. Ik heb destijds wel zo’n tekst geschreven, maar die is er niet meer. Ik moest mijn verhaal dus reconstrueren vanuit mijn geheugen, uit de flarden en brokstukken van het verleden die daar bewaard waren gebleven. Hoe betrouwbaar die herinneringen zijn, is een vraag die ik mij daarbij niet heb gesteld.

Ik ben gezegend met een redelijk goed geheugen. Daarnaast ben ik mij terdege bewust dat het geheugen met de werkelijkheid aan de haal kan gaan, zeker na al die jaren. Ik werd bij het schrijven mijn psychose-verslag enigszins gesteund door het medisch dossier van mijn opname in 1966, dat bewaard is gebleven, maar veel informatie over de inhoud van mijn waanwereld was daar niet in te vinden. Kan het geheugen eigenlijk wel herinneringen bewaren aan een dergelijke beladen periode in het verleden, waarin het brein in vrijwel totale wanorde verkeerde? Blijkbaar is dat mogelijk, want ik weet mij na l die jaren nog heel wat te herinneren. Sterker nog, ik ben er van overtuigd dat alle informatie uit die periode nog altijd in mijn geheugen ligt opgeslagen. Ook wat ik ogenschijnlijk vergeten ben.

In de eerste jaren na mijn psychose had ik moeite om films te zien. Ik zag de beelden en de opeenvolgende scenes, maar ik begreep het verband niet, dat wil zeggen: de wijze waarop de montage een bepaald verloop van tijd suggereert, een flash back in het verleden of een snelle oversprong naar een ander moment in de tijd. De narratieve lijm, waarmee de scenes aan elkaar waren geplakt, bleef niet hechten in mijn brein. De cinematografische grammatica was ik opeens verleerd. In mijn hersenen was dat programma kennelijk gewist, en het heeft een hele tijd geduurd, voordat het weer terugkwam. 

Nog altijd lees ik liever een boek, dan dat ik een film zie. En ik lees ook liever non-fictie dan fictie. Mijn verhalend geheugen is kennelijk iets beschadigd door de psychose die mijn geest trof in mijn vroege adolescentie. Maar met afzonderlijke feiten heb ik geen last, en doorgaans weet ik bestaande feiten ook heel aardig in een nieuw verband te plaatsen. Zodanig zelfs dat op zeker moment de vermeende feiten niet meer blijken te kloppen met wat er werkelijk gebeurd is. Er is dan een nieuw verhaal ontstaan, een nieuw frame. Ook zo zijn de feiten uiteindelijk fictie geworden. 

Zo wordt de Messias een psychoticus. De terrorist een kunstenaar. Als de grenzen tussen feit en fictie vervagen wordt een voorbeeldig Amerikaans Staatsburger zomaar een sadistische kampbeul.