Met de dood in de ogen

Slide1

‘De foto van Baudelaire, die ik vooral daarom heb opgenomen, omdat deze foto voor zover ik kan nagaan het oudste meervoudige gezicht te zien geeft dat in de verzamelwerken van de negentiende-eeuwse fotoportretten is te vinden. De expressie van het gezicht duidt zeker niet alleen op meervoudigheid. Baudelaire is op deze plaat wantrouwend. Naar de reden van zijn wantrouwen kan men slechts gissen. Misschien was het de fotografie zelf, waarover Baudelaire hard oordeelde, die op dat ogenblik zijn argwaan opriep.’

Aldus Jan Hendrik van den Berg in zijn boek Leven in meervoud (1963). Volgens Baudelaire diende de fotografie ‘de dienares van kunst en wetenschap te zijn en een heel nederige dienares zoals het letterzetten of de stenografie die geen van tweeën literatuur geschapen hebben of verbeterd’. Maar er ging natuurlijk ook een bedreiging van uit. ‘Fotografie – Zal de schilderkunst onttronen (zie daguerrotype),’ schreef Flaubert in zijn Woordenboek van pasklare ideeën. Een foto laat iets zien wat een geschilderd portret nooit kan onthullen. Het is iets magisch, iets dat te maken heeft met de heroïek van de dood.

In de geschilderde portretten van de eerste renaissanceschrijvers werd de herinnering aan de dood verbeeld door een schedel die meestal open en bloot naast een boek stond uitgestald of soms voor het oog verscholen zat in een anamorfose. De fotografie heeft de iconografie van het schrijversportret bevrijd van zijn traditionele attributen van dood en vergankelijkheid en haar uitgeleverd aan de romantische retoriek van het visionaire genie.

Sinds de indringende blik van Baudelaire op de beroemde portretfoto van Nadar wordt het uitzicht op eeuwige roem samengeperst binnen de sluitertijd van één vluchtig ogenblik. In zijn hedendaagse beeltenis heeft de schrijver zelf de dood in de ogen. Hij is voor eeuwig ver weg, maar ook altijd dichtbij. Een foto van een schrijver is een icoon met stille verwijzingen die het idool met de dood verbindt. Blik, houding en belichting worden altijd zodanig gemanipuleerd dat er een zekere afstand ontstaat tot gewone stervelingen.

Die distantie is eigen aan de heilige. Niet voor niets duidt het Latijnse woord ‘sacer’ (heilig) in oorsprong op een verwijdering, op datgene wat van het andere is afgescheiden. Een foto op een achterflap van een boek wil zeggen: deze mens is anders dan anders. Hij behoort tot een andere planeet. Zijn ziel is door de zeven hemelsferen geschoten, waar hij zijn inspiratie nog altijd vandaan haalt. Als het licht in zijn ogen is gedoofd, zal zijn ster blijven stralen. Zo wordt een schrijver nog tijdens zijn leven opgemaakt voor de dood. In levende lijve wordt hij gebalsemd, niet met was en cosmetica, maar met de uitgekiende belichtingstechnieken van een topfotograaf. Zijn gelaat wordt stilgezet voor de eeuwige roem, de ‘fama’ van de humanisten die elke auteur nog altijd najaagt.

Niet voor niets willen filmsterren er vaak als een schrijver uitzien. Ze missen iets, die begrijpende blik die het beste met de mensheid voor heeft en bovendien voor eeuwig stilstaat. Beroemde schrijvers verstaan de kunst om hun eigen gezicht als een tijdloos icoon te laten indalen in het collectieve geheugen van de massa. Filmsterren hebben daar veel meer moeite mee. Hun schoonheid is niet alleen van tijdelijke aard, maar ook tijdgebonden. Een plotselinge tragische dood biedt misschien de enige remedie voor deze handicap. ‘Leef snel en je zult een mooi lijk zijn’, was de lijfspreuk van James Dean. Profetische woorden, niet alleen vanwege zijn jeugdige gelaatstrekken, die nog altijd wereldwijd vermenigvuldigd worden, maar vooral ook omdat zijn gezicht ongeschonden uit het wrak van zijn gecrashte sportwagen te voorschijn kwam.

Die gaafheid van het gelaat is een belangrijke bestaansvoorwaarde voor de mythe van het dode idool. Daarin ligt het laatste bewijs van het fenomeen ‘heiligheid’ besloten. Hoe dramatisch de dood ook heeft toegeslagen, juist het gelaat moet ongeschonden blijven. Met de mythe van Jane Mansfield is het nooit wat geworden, misschien wel omdat haar miljoenenpubliek te horen kreeg dat ze bij de crash van haar auto letterlijk was onthoofd.

Marylin Monroe daarentegen wist hoe je als ster moest sterven. Klaar zogezegd voor de zeefdrukken van Warhol werd ze naakt gevonden in haar doodsbed. ‘Fuck you with your photographs’ lag op haar lippen bestorven. Op de laatste foto van haar dode gezicht heeft ze de ogen gesloten. Het licht is gedoofd, maar de ster van haar roem zou voorgoed gaan stralen. Eeuwige roem heeft de dood in de ogen. Heiligheid en martelaarschap zijn even nauw verweven als een abrupte dood met eeuwige glamour.

De crash van prinses Diana bracht definitief het heimelijk verband aan het licht, dat de necrofilie onderhoudt met het fotograferen van een megaster. De fotograaf Erwin Olaf maakte een geënsceneerde glamourfoto van haar herrezen lichaam als martelares van de media. Beelden van de werkelijkheid zijn tegenwoordig te zien op internet. Een foto van een dood idool is een fossiel van het sacrale. Het tremendum et fascinosum waarin Rudolf Otto het kenmerk van het heilige heeft willen zien. Huiveringwekkend en fascinerend, afwezig en aanwezig tegelijk, als de afdruk van de Verlosser op de lijkwade in Turijn.

Van kaarsen heeft de zon de vlam inktzwart ontstoken;
zo, altijd zegevierend, is jouw schim gelijk
de zon, o schitterende ziel, onsterfelijk!

Charles Baudelaire

(vertaling: Petrus Hoosemans)

Na haar dramatische dood in Parijs voegde Lady Di zich bij de iconen van onze tijd, zoals Evita Perron, Marilyn Monroe, John F. Kennedy en Elvis Presley. Alle ingrediënten waren aanwezig voor een eigentijdse legende. Maar er was meer. In dit tragisch ongeval tekende zich ook het patroon af van een nieuw soort collectieve verering. Diana ging immers ten onder aan een macaber gevecht met de fotografie. Ze stierf letterlijk op de vlucht voor paparazzi. In die zin is deze geliefde prinses een martelaar bij uitstek, een heilige in een tijd waarin niets meer heilig lijkt te zijn.

Lady Di leidde een leven dat door de persfotograaf niet alleen werd gemaakt, maar in feite ook werd gebroken. Als geen ander was ze een product van de media die ze tegelijk ook als geen ander wist te bespelen. Ze leefde in feite in een soort hyperrealiteit, een tweede door de media gecreëerde werkelijkheid, die eigenlijk niet meer in termen van echt en onecht te beschrijven is. Het is de sfeer waarin wij zijn  terechtgekomen nadat ook de waarheid, zoals Nietzsche voorspeld had, een fabel bleek te zijn. Een foto toont dat zelfs de dood een fabel is. Er is geen scheidslijn  meer tussen het profane en het heilige. Niets is meer heilig en daarmee wordt alles geheiligd. Door de fotografie is het sacrale buiten zijn oevers getreden. Zelfs de dood overstroomt ons als eens zondvloed. We vieren de dood

In dat macabere schemergebied wordt alles pas ‘waar’ als het in beelden wordt vastgelegd. Een foto van Diana met een nieuwe vriend was niet alleen een fortuin waard voor de fotograaf, het was ook een beeld dat de potentie had om een gigantisch verlangen te bevredigen. Dat verlangen van de massa om alles maar dan ook alles van haar te weten en te zien is haar uiteindelijk fataal geworden. De gemotoriseerde paparazzi, die haar op de hielen zaten zijn dan ook slechts de handlangers van een systeem, waaraan niemand zich blijkbaar meer kan onttrekken. Het is een systeem van toenemende obsceniteit in de media.

De Franse filosoof Baudrillard heeft het obscene opnieuw geijkt als een fenomeen dat eigen is aan onze tijd. Obsceniteit is voor hem niet alleen typerend voor pornografie, maar ook voor alles dat zichtbaarder is dan zichtbaar en tegelijk echter is dan echt. In het obscene verdwijnt elke vorm van illusie en manifesteert zich een overdaad aan leegte. Ook de dood is alleen nog voorstelbaar als een ultieme staat van leegte. De dood wordt zo het absolute niets, wat van de weeromstuit een onweerstaanbare aantrekkingskracht gaat uitoefenen. De dood wordt het verdwijnpunt van elk verlangen, een obsceen monstrum. De dood wordt de verlossing in de stilzetten van de tijd. Dood is het orgasme dat voor eeuwig is stilgezet. Dood is extase. Dood is geweld. Dood is terreur. Sterven is de sluitertijd bij het fotograferen.

Het obscene is een laatste fase waarin de dingen verschijnen, de fase voor hun definitieve verdwijnen, een soort opgloeien van de ondergang. Ongemerkt verandert de realiteit in een soort mondiale mediashow. Uiteindelijk is het obscene een bijzondere staat van de werkelijkheid, waarin alles geseksualiseerd wordt en alom een fascinatie ontstaat voor glamour en fatale catastrofes. De opkomst in de janen negentig van  fenomenen als reality-tv en slachtofferkunst leken de theorieën van Baudrillard te bevestigen. ‘Tegenwoordig oefent de kunst alleen de magie uit van haar eigen verdwijning’, zo concludeerde Baudrillard. De fotografie had van dat proces verdwijning een nieuwe toverkunst gemaakt.

Baudelaire had volgens Baudrillard de moderniteit opgevat als de obscene en avontuurlijke verleiding van de wereld. Er was geen mimesis meer, geen ophanden zijnde onthulling van een andere wereld.  De zelf-ontkenning van de kunst werd haar enige overlevingskans. Alleen door zelfvernietiging kon de illusie van een transcendentaal geheim worden bewaard. Zo sloop de verleiding van de dood de moderne wereld en uiteindelijk ook de kunst binnen. Deze fatale verleiding doorbrak in een zelf geregisseerd drama het scherm van het reële. De dramatische dood van prinses Diana was in feite een geërotiseerde mediashow bij uitstek. Het ongeluk werd in laatste instantie door de vertegenwoordigers van de media zelf veroorzaakt. De fotografen creëerden ook zelf de condities van hun ultieme persfoto, de manifestatie van een levende dode. Een martelares van de media. Een heilige, just for one day,

De Britse tabloids meldden de dag na het ongeval dat ze geen belangstelling hadden voor publicatie van de foto’s van de stervende Diana in het autowrak. Maar die foto’s waren wel gemaakt en verschenen ook weldra op internet. Het waren beelden die zich niet alleen razendsnel over de wereld verspreiddden, maar zich ook griften in het collectieve geheugen, als was het een scène uit de film Crash (1996)  die opeens werkelijkheid was geworden. Deze film was een bewerking van een roman J.G. Ballard 1973 en ging over een groep mensen die seksueel opgewonden raken van auto-ongelukken Dat was (volgens Wikipedia) een vorm van ‘parafilie’, een term die staat voor: ’de verzamelnaam van een groep seksuele gedragingen of fantasieën die over het algemeen als afwijkend van de heersende normen worden beschouwd.’ De opperste seksuele extase is vaak nauw verweven met fantasieën over de dood. In de jaren negentig, toen de laatste seksuele taboes werden doorbroken, veroorzaakte een Engelse schrijver een klein schandaal met deze ijzingwekkende eerste zin van zijn roman:

‘There are women for whom it holds that, in order to be allowed to fuck them freely and repeatedly, one would be ready to calmly observe one’s own wife and small child drowning in cold water.’

Slavoi Žižek noemt dit voorbeeld in zijn boek The puppet and the dwarf, the perverse core of christianity (2003). Hij bestempelt de houding van volledige overgave, die in deze zin wordt verwoord, als de extreme formulering van de religieuze status van de seksuele extase op de wijze zoals Georges Bataille die heeft geformuleerd  De religieus-seksuele extase, die hij beschreef, was volslagen a-moreel. Waar ligt de grens tussen de obscene relatie die een persfoto kan onderhouden met de dood en de morbide extase van een zelfmoordterrorist?

Dat alles heeft te maken met het radicaal doorbreken van taboes, de ’transgressie’, zoals Bataille dat noemde. Ook de hedendaagse schandaaljournalistiek ziet dit soort fenomenen opdoemen die een morele vraag oproepen.  De discussie over de ethische grenzen van de schandaaljournalistiek laaiden naar aanleiding van Diana’s dood hoog op. Maar wat is de waarde van dit soort morele debatten, zolang de honger naar gruwelijke beelden een heimelijke drijfveer vormt van de aanhoudende beeldenstorm die in de media voortwoekert. Regelgeving en gedragscodes hebben weinig zin zolang de belangen van vrije nieuwsgaring en meningsuiting per definitie in strijd zijn met gevoelens van schroom en schaamte bij de consumenten van de media. Wie hier grenzen wil trekken creëert alleen maar meer mogelijkheden om grenzen te overschrijden.

In een onstuitbare drang naar schennis van het particuliere domein manifesteert zich wellicht een nieuw soort religie: de openbaring van het ongeziene. Het woord is definitief beeld aan het worden. We beleven een tijd waarin alles uiteindelijk zichtbaar wordt. De onomkeerbare overgang van het tijdperk van het obscene had in Diana een eerste martelaar opgeleverd.

Tot het laatst toe was Lady Di echter dan echt. Ze was van iedereen en haar leven was een vervolgverhaal voor ons allemaal. Ze had die tragische mengeling van schoonheid en kwetsbaarheid die garant staan voor een duurzame legende. Zoals Elton John zong over Marilyn Monroe en later over Lady Di: ze leefde haar leven like a candle in the wind. Ze was altijd elders en toch dichtbij ook al verkeerde ze voortdurend in de stratosfeer van de massamedia.

In deze ijle bovenlaag van de realiteit, die pas in onze tijd is ontstaan, worden vreemde patronen zichtbaar die tegelijk ook vertrouwde trekken vertonen: de figuur van de eigentijdse legende, de hedendaagse profeet, de martelaar en wellicht – want wie weet wat ons nog te wachten staat – de figuur van een virtuele Messias vermomd als zelfmoordterrorist. De fotografie legt ze vast in bevroren poses, verstijfd in de rigor mortis. Even obsceen als de dood zelf. Zonder enig aureool. Het zijn de heiligen van de laatste dagen. Just for one day.

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)