Stranger in the city

Ilya Kabakov, The Man Who Flew into Space from His Apartment, 1984.

In haar boek ‘The Future of Nostalgia’ (2002) heeft Svetlana Boym een heel hoofdstuk gewijd aan de Russische kunstenaar Ilya Kabakov. Ik heb zijn werk vaak gezien, onder meer in Kassel en Venetië, en hem altijd als een typisch Russisch kunstenaar beschouwd. Zijn werk zag ik als een reflectie op het bankroet van het Russische staatscommunisme, dat na de val van de Berlijnse Muur weldra van de aardbodem leek te verdwijnen.

Door het boek van Boym ben ik gaan inzien dat het werk van Kabakov ook iets over mijn eigen leven te zeggen heeft, over de tijd die achter mij ligt en nu is gestold tot mijn museum van de herinnering, dat wil zeggen: de toekomst van gisteren.

Ik ben geboren en getogen in Amsterdam. De naoorlogse buitenwijken van die stad verschillen niet zoveel van die van Warschau, Berlijn, Praag, Wenen, Boedapest, Belgrado, Boekarest en Sofia. Het was hetzelfde modernisme. Dezelfde droom van een toekomst die nooit heeft plaatsgevonden. Nu het IJzeren Gordijn al lang verdwenen is, komt in Oost- en West-Europa eenzelfde nostalgie bovendrijven naar de tijd die nog een toekomst had.

Het centrale thema in het werk van Ilya Kabokov is: ‘De man die in de toekomst sprong’. Dat thema krijgt opeens iets vertrouwds, als ik terugkijk op mijn eigen verleden. Eerst moest ik afscheid nemen van de religie, en daarna van de utopie. Wie geen hoop meer heeft in een goede afloop van de geschiedenis, wie dus de utopie de deur uit doet, wordt nostalgisch of apocalyptisch.

Nostalgie en apocalyptiek zijn elkaars tegenpool, maar komen voort uit dezelfde bron: het verdwijnen van de tijd. Zo kan ook de wanhopige gedachte ontstaan aan een radicaal verdwijnen van de tijd zelf, of de vernietiging van een heel tijdperk. Het avondrood van het modernisme draagt niet alleen de kiemen in zich van de nostalgie, maar is in laatste instantie ook een voedingsbodem voor fundamentalisme en terreur. Het verdwijnen van de tijd als zodanig brengt monsters voort.

Ik heb een paar rare jaren achter de rug. Toppen en dalen, blokkades en vergezichten. Himmelhoch jauchzend, zum Tode betrübt. Ik ben tot de ontdekking gekomen dat ik diep in mijzelf geneigd ben tot obsessieve vormen van gedrag. Ik kon in toorn ontsteken of in verliefdheid verwaaien. Ik kon verdwalen en de weg terugvinden. Ik heb dingen gedaan die ik nooit meer zal doen. Ik heb mensen ontmoet die ik nooit meer wil zien… En toch ben ik blij dat zij me in de weg stonden.

Nu stop ik weer even met dit blog. Vandaag vertrek ik naar Rotterdam voor een vierdaags, internationaal congres over psychiatrie. Onderwerp: processen van vervreemding in de grote metropolen. Of, om preciezer te zijn: ‘The circular relationship between alienation and psychosis and the healing power of human reconnection.’ Ik zal daar, in de grote zaal van Schouwburg De Doelen, in mijn beste Engels spreken over het grijze gebied dat recentelijk is ontstaan tussen het fenomeen psychose en een radicaliseringsproces als beide uitmonden in geweld. Dat was ook het onderwerp van mijn laatste boek.

‘Stranger in the city’, dat is de titel van het congres. ‘Vreemdeling in stad’.

Zijn we dat niet allemaal… We are all strangers in the city.

Reageren is niet mogelijk.