J.O.S. Days
Het is zondag 8 december 1957. De week daarvoor – op 1 december – was ik 10 jaar geworden. In het Olympisch Stadion in Amsterdam werden die zondag twee wedstrijden na elkaar gespeeld, zoals dat wel meer gebeurde in die tijd. Blauw Wit en BVC Amsterdam speelden beide hun thuiswedstrijden in het Olympisch Stadion. En ze speelden ook allebei in de Eredivisie dat seizoen. In 1958 fuseerde DWS met BVC Amsterdam tot DWS/A en nam de eredivisieplaats van die club over. In 1962 werd de naam weer DWS, een club die in 1964 zelfs landskampioen werd. In 1972 volgde weer een fusie, ditmaal tussen DWS, Blauw Wit en De Volewijckers tot FC Amsterdam. In 1982 viel het doek voor FC Amsterdam. Maar dat is allemaal voetbalgeschiedenis.
Op die 8ste december van het jaar 1957 speelde Blauw Wit tegen PSV en won maar liefst met 6 -3. Ik was erbij en keek ernaar. Thuisgekomen maakte ik bovenstaande tekening die ik van de week terugvond in een ouwe doos op zolder. Op de achterkant staat de uitslag.
Ik woonde in die tijd in de Watergraafsmeer en voetbalde vaak op straat. In 1958 heb ik Rinus Michels nog bij Ajax zien spelen als linksbinnen, naast Wim Bleijenberg, die midvoor was, en Donald Feldman die linksbuiten stond. Voetbal in een metafoor voor het hele leven. Ik was als kind al verkocht. Toch zijn er hele volksstammen die er ongevoelig voor zijn. Het is zoiets als kunst. Als je het niet van jongs af aan hebt meegekregen, zul je het ook nooit snappen. Al die zussen van mij hadden niets met voetbal. En mijn vader ook niet, ook al had hij de dag na mijn geboorte aan zijn familie in Friesland geschreven dat hij het al voor zich zag hoe hij met zijn zoon aan de hand naar het voetbal zou gaan. Dat is er nooit van gekomen. Het voetballen was mijn privédomein, mijn vluchtoord, het paradijs van de leren knikker waar ik helemaal mijzelf kon zijn.
Al vanaf 1956 kocht ik van mijn spaargeld de voetbaljaarboeken. Ik verzamelde de voetbalplaatjes van Rizzla, getekend door Dick Bruinestein. Ik kocht maandag de sportkrant Sport en Sportwereld met de commentaren van Bob Spaak. Fanatiek plakte ik krantenknipsels in plakboeken, en vanaf 1957 ging ik om de twee weken naar de thuiswedstrijden van het Ajaxstadion.
Mijn plakboek, 1959
Van mijn huis uit was het Ajaxstadion een kwartiertje lopen. Nadat ik mijn kaartje bemachtigd had, ging dan ook meestal nog even terug naar huis. Daarna zorgde ik dat ik bijtijds weer in het stadion zat. Dan hoorde je de stadionspeaker… ‘Goedemiddag dames en heren. Welkom in het Ajax-stadion. Hier is de opstelling van hedenmiddag zoals die vermeld staat in het programmablad Rood-Wit-Thuis.’ Daarna volgde de rugnummers, eerst van de bezoekende club en dan van Ajax, waarbij na elke naam een luid gejuich opklonk. De spelers stonden dan meestal al op het veld voor de warming up.
Ze maakten hun trainingsbewegingen en schoten van afstand de bal na elkaar toe. Door de luidsprekers klonk krakende muziek die onderbroken werd door reclame: Heerlijk Helder Heineken.. Dit is de man, dit is zijn Amstel… en natuurlijk: Ay, Ay, Ay die Caballero, dat is pas een sigaret... De spelers gingen weer terug de kleedkamer in, totdat ze in het gelid het veld opkwamen. Ajax maakte altijd een rondje rond de middencirkel, behalve de keeper die naar de middenstip liep. Daarna zwaaiden ze met zijn allen naar het publiek, waarna iemand de bal in het doel schoot.
Pieters Graafland had de mooiste keeperstrui van Nederland: grijs met een zwarte horizontale baan voor en achter die doorliep bovenaan de mouwen. Ik was een fan van Pieters Graafland. Hij maakte hele mooie zweefduiken, veel mooier dat Frans de Munck, de zwarte panter, die ook al behoorlijk op zijn retour was. Ik vond het dan ook heel jammer dat Pieters Graafland in 1960 voor het toenmalige recordbedrag van honderdduizend gulden naar Feijenoord ging. Daar is hij nog tot 1970 blijven keepen, totdat hij als invaller voor Eddy Treytel afscheid nam in de finale van Feijenoord tegen Celtic in Milaan, nota bene met het winnen van de Europacup.
Na 1960 is het voetballen bij mij een beetje in het slob geraakt. Maar in mijn studententijd pakte ik het weer op, niet alleen in de zaal, maar ook op het veld. Daarna was het afgelopen met het voetballen, maar ook met Amsterdam. Van mij schijnt te worden beweerd dat ik op een goeie dag zomaar naar het noorden ben vertrokken. Of – om met Nescio te spreken: ‘Zijn reis naar Friesland is altijd onopgehelderd gebleven.’
Het Oorlogsmonument op het terrein van J.O.S. (Bron: Vrienden van de Watergraafsmeer)
’Het liedje J.O.S. Days van de The Nits geeft de sfeer van de late jaren vijftig goed weer. De velden van J.O.S. waren achter de Nieuwe Oosterbegraafplaats, vlak bij Betondorp. Ik heb daar wel eens gespeeld, maar dat was tégen J.O.S. met RKAVIC. Het oorlogsmonument bij J.O.S. – dat voorkomt in J.O.S. Days – staat er nog altijd. De club kreeg nog enige bekendheid omdat Rinus Michels het eerste elftal van JOS heeft getraind van 1959 tot 1964. Michels was in die tijd gymleraar op een school voor dove kinderen.(zie: hier) In 1965 werd hij trainer bij Ajax als opvolger van Vick Buckingham.
In 1958 heb ik Michels nog bij Ajax zien spelen als linksbinnen, naast Wim Bleijenberg, die midvoor was, en Donald Feldman die linksbuiten stond. Het Ajaxstadion was toen niet zo ver van het JOS-terrein vandaan. De opnamen voor de videoclip van J.O.S. Days van The Nits zijn ook in de Watergraafsmeer gemaakt. Henk Hofstede van The Nits woonde als kind in de Watergraafsmeer en heeft dus kennelijk bij J.O.S. gevoetbald. De videoclip is opgenomen in Amsteldorp, een wijk vlakbij het Amstelstation. Mijn zus Lucie heeft daar een tijdje gewoond, in de Reaumurstaat. Het huis daar was erg vochtig en ze had last van reuma, dus ze is er ook gauw weer vertrokken.