Marijke op de boot naar Terschelling. Het is ergens in 1994. Ze was mee op het schoolreisje van de Oldenije. Dat deed ze elk jaar. De leerkrachten stonden erop dat ze meeging, want Marijke kon goed orde houden. Ze was streng tegen belhamels, hield de meute bij elkaar en als het moest eronder. Op een keer heeft zelfs een jongetje dat met zijn fiets in de sloot was beland aan zijn benen boven water getrokken. Het hoofd van de school gaf ze onderwijl relatietherapie, zodat hij ‘s avonds in de tent in tranen uitbarstte.
Voor mijzelf was het wederom een druk jaar. Het Frysk Festival van 1995 kwam in de steigers. Samen met de Afûk en It Fyske Boek betrok Keunstwurk (de instelling waar ik werkte) een gerenoveerd pand dat Fryslânhûs zou gaan heten. Voortaan woonde ik zowat naast de zaak, zodat privé en werk nu helemaal door elkaar gingen lopen. Ook Marijke hielp vaak mee als vrijwilligster op het werk. Voor de officiële opening van het Fryslânhûs, die werd verricht door staatssecretaris De Graaf-Nauta, had ik bedacht dat er een popconcert moest komen boven op het dak, als een heropvoering van het beroemde concert Let it be van de Beatles op het dak van hun Londense studio.
Onderwijl naderde het nieuwe Fries Museum zijn voltooiing. Er zou daar een afdeling beeldende kunst komen met een nieuw te benoemen conservator. Directeur Rik Vos nodigde me een keer uit om te lunchen. Hij zag wel iets in mij als nieuwe conservator, maar ik voelde dat hij dat niet echt meende. In Rwanda werden een half miljoen mensen vermoord. De wereld stond erbij en keek ernaar. Net als die urenlange achtervolging op een Amerikaanse snelweg. ’s Nachts zappend op tv stuitte ik bij toeval op die wonderlijke beelden op CNN. Het bleek O.J. Simpson te zijn die zijn ex-vrouw en haar vriend had vermoord.
De jaren negentig zijn inmiddels geschiedenis geworden. Die tijd lijkt nu heel ver weg. Hij is ook nog niet teruggekeerd in nostalgie of een retrobeweging. Het is een verscholen tijd, ingeklemd tussen de val van het Oostblok en de aanslagen van 9/11. Heel even leek het de wereld voor de wind te gaan, maar dat was maar schijn, zoals zoveel in die tijd. De paradox is het kenmerk van de jaren negentig, zou ik later schrijven in de Leeuwarder Courant. Ik was in die tijd een geregeld gastschrijver aan het worden op de opiniepagina.
Op 24 november 1994 stapte Rob Scholte samen met zijn vriendin bij de Laurierstraat in Amsterdam in een donkerblauwe BMW. Kort nadat hij was weggereden, ontplofte een handgranaat onder de auto. Achteraf wordt deze aanslag wel gezien als een keerpunt in the nineties. Toen Scholte enige weken nadien dit autowrak exposeerde in een tentoonstellingsruimte, schreef ik daarover een artikel op de opiniepagina van de Volkskrant: Autowrak als kunst toont einde van de esthetiek. Ongemerkt was er iets weggegleden wat nooit meer terug zou keren.
Bruce Springsteen kwam met een triest liedje dat jaar: Streets of Philadelphia.