1991

Op deze foto zitten we aan tafel in Hotel Olympik in Praag. Dat jaar waren Marijke en ik voor het eerst samen met de kinderen op vakantie in het buitenland. Een hele reis met de bus. Hotel Olympik was een modernistisch gebouw uit de jaren zestig aan de rand van de binnenstad. Het was gebouwd met geld dat door Fidel Castro was geschonken. Alles was heel luxe voor Oostblokbegrippen. Op de bovenste verdieping was een nachtclub waar de barkrukken bekleed waren met koeienhuid. En in de kelder was een diepzeebar die de hele nacht open was. De maaltijden werden op militaristische wijze geserveerd in een grote eetzaal op de begane grond. Een paar jaar later zou dit hotel in de fik vliegen. Er rustte een vloek op kennelijk.

Ik weet net wie de foto genomen heeft, mogelijk een vriendelijke medereiziger. Klik, zei de sluiter. Het beeld staat stil en verwijdert zich sindsdien in de tijd, inmiddels al 26 jaar lang. Ik ben ook 26 jaar ouder geworden. Dat hotel in Praag bestaat misschien niet meer. De kleren die we droegen zijn versleten en al lang weggegooid. Het fototoestel is stuk. Hoe zou het zijn om terug te keren naar dat ene moment in de tijd?  Zomaar in een nacht, een zomernacht bij volle maan. Night ride home

In 1991 was ik twee keer in Praag. In april privé en in juni voor de zaak nog eens. Die laatste reis was een een groepsreis met het LOPIK (Landelijk Overlag Instellingen Provinciale Cultuur). Marco Leeflang had het georganiseerd. Hij wist erg veel van Praag en was er al 26 keer geweest. Bovendien was hij een fervent liefhebber van het werk van Casanova. Al zijn boeken had hij gelezen en hij was gaandeweg steeds meer geboeid geraakt door deze fascinerende persoonlijkheid. Zo had hij alle plaatsen in Europa bezocht waar Casanova is geweest. Elk jaar ging hij met vakantie naar Venetië om de sfeer op te proeven van de achttiende eeuw, de eeuw van Casanova. Uiteindelijk besloot hij een boek te gaan schrijven over de ‘onbekende Casanova’.

Nu zijn er al zoveel boeken over Casanova geschreven dat dit eigenlijk bij voorbaat een onmogelijke onderneming is. Maar deze Casanova-fanaat liet zich niet ontmoedigen. Hij reisde naar het toenmalige Tsjecho-Slowakije om daar de archieven te doorzoeken in alle plaatsen waar Casanova voetstappen heeft liggen. Zo kwam hij in een verlaten en verwaarloosd kasteel, waar Casanova enige tijd heeft gewoond. Er was daar een bibliotheek die nog helemaal intact was, zoals je dat ook in het Tsjechië van vandaag nog tegen kunt komen. De Casanova-fanaat liep naar de boekenwand met eindeloze reeksen leren banden. Hij pakte er op goed geluk een boek uit en er viel een brief op de grond. Het bleek een originele, met de hand geschreven brief van Casanova te zijn. Dit verhaal is werkelijk gebeurd, zo waar als ik leef.

Soms lijkt in het toeval een soort predestinatie schuil te gaan. Neem een boek uit de kast en lees! Je kunt dan de raarste dingen beleven. Ik loop naar mijn boekenkast en zoek naar een boek dat ik nu – op dit moment – wil inzien. Het is een boek van Arthur Koestler, genaamd De wortels van het toeval. Ik sla het open en lees het volgende:

‘Eddington heeft dit samengevat in zijn epigram: De stof van de wereld is geestesstof. De harde tastbare verschijning van de dingen bestaat alleen in onze middelmatige grote wereld, gemeten in ponden en meters, waarop onze zintuigen zijn afgestemd. Zowel op kosmische als op subatomaire schaal blijkt deze intieme, tastbare verhouding een illusie te zijn.’

En opeens snap ik het allemaal. Toeval bestaat niet. Of beter gezegd, toeval ontstaat door het leggen van verbanden in de geest, waardoor af en toe een kortsluiting ontstaat. Toeval is een ogenschijnlijk incidentele afwezigheid van causaliteit, terwijl niets causaal is en alles altijd toeval. Toeval is dus geen toeval. Dit verhaal is ook niet toevallig ontstaan, maar door een verband te leggen tussen twee reizen die 26 jaar geleden kort na elkaar plaatsvonden: in Praag in 1991.

De geest maakt de wereld en niet andersom. Niet alleen onze zintuigen, maar ook ons verstand is afgestemd op de toevallige schaal van deze tastbare wereld. Welke verklaring we ook voor de wereld bedenken, we doen maar alsof. Echt snappen zullen we het nooit. Elke verklaring is uiteindelijk een fictie. We vertellen verhalen om de illusie in stand te houden, dat de wereld meer is dan een voortdurende aaneenschakeling van puur toevallige gebeurtenissen waartussen wij almaar verbanden leggen: causale verbanden, associatieve verbanden, nostalgische verbanden… Alles is herinnering. De geest hangt van heimwee aan elkaar.

Maar terug naar Praag. Dat was een rare stad in 1991. Een beetje spookachtig. Je raakte je geld haast niet kwijt, zo goedkoop was alles. We kregen ook overal toegang, zelfs bij de minister van cultuur. Havel was nog maar net aan het bewind. Er hing een sfeer van alles is mogelijk. We kregen ook speciale rondleidingen en lezingen, zelfs van professoren. Kortom, we kwamen overal, ook bij kunstenaars op het atelier. Iedereen moest een cadeautje meenemen om weg te geven aan iemand die ons had toegesproken. Wie dat zou zijn was elke dag weer een verrassing. Mijn collega uit Noord-Holland, Loek van der Molen, die later de eerste directeur werd van het Nederlands Fotomuseum in Rotterdam en in 2001 op 51-jarige leeftijd te vroeg zou overlijden, had een prent meegenomen met een gedicht, die samen gewijd waren aan de stad Naarden. Ze kwamen uit de serie Prent en Poëzie, waarin zowat alle steden van Noord-Holland waren opgenomen.

Hij had er lukraak één meegenomen, van een stad waar nog veel van de oplage over was. Die van Naarden dus. Op een goeie dag kregen we een lezing van een professor over de geschiedenis van Tsjecho-Slowakije. Het gebeuren vond plaats op een historische plek: de koepelzaal in het Natuurhistorisch Museum op het Wencezlasplein. De professor bouwde zijn lezing op aan de hand van de muurschilderingen die om ons heen en in de koepel waren te zien. Zo wees hij op een tafereel boven in de koepel, waar de zeventiende-eeuwse skyline van Naarden was te zien.

Loek, die toevallig aan de de beurt was met het cadeautje geven, zat naast mij. Hij viel zowat van zijn stoel. We hoorden het verhaal over Comenius en zijn verblijf in Naarden, waar hij ook begraven ligt. De ‘prent en het gedicht’ van Loek werden een geschenk uit de hemel. Maar de hemel bestaat niet en toeval is geen toeval. Verder kocht ik in Praag voor een habbekrats nog een paar nieuwe CD’s, waaronder de nieuwste van Joni Mitchell: Night ride home. Voor het eerst hoorde ik Passion Play.

Now you tell me
Who you gonna get to do the dirty work
When all the slaves are free?

Reageren is niet mogelijk.