Woorden, waan en aanwezigheid

Kort samengevat: het woord is tevens wat het betekent, en 
het beeld is tevens wat het voorstelt. Ik beweer niet, dat sprake is van een bewijsbare werkelijkheid, of dat één en ander zo 
behoren te zijn, maar dat het aldus, en niet anders, bij de 
kinderen der mensen in zijn werk gaat en ervaren wordt. Hoe het woord en het daardoor aangeduide als één kunnen worden ervaren leert ons de katholieke misviering, gedurende welke, bij het uitspreken door de priester van enkele 
zinnen, het in die zinnen genoemde Lichaam en Bloed van 
God letterlijk – realiter et veriter – heten te verschijnen en 
aanwezig te zijn in het Brood en de Wijn, waarbij het kerkelijk leergezag elke andere duiding – symbolisch, allegorisch 
of welke ook – categorisch afwijst. Wat men noemt, is daardoor aanwezig. Waar Zijn Naam 
wordt uitgesproken, verschijnt Hij. Waar een kruisbeeld aan 
de wand hangt of een Madonna op de schoorsteenmantel 
staat, zijn Hij of Zij present. Door het uitspreken van de laatste zin van de eed: ‘Zo waarlijk helpe mij God almachtig’ is 
de Opperste Rechter in de zaal aanwezig.

Aldus Gerard Reve in zijn boek Zelf schrijver worden (1985). Het is een opmerkelijke passage omdat Reve hier onomwonden zijn opvatting prijsgeeft over de relatie tussen de woorden en de dingen. Reve geloofde niet alleen in de presentia realis, de daadwerkelijke aanwezigheid – realiter et veriter – van het lichaam en bloed van Christus in het brood en de wijn in de eucharistie. Hij geloofde ook dat er in de taal zelf sprake is van een magisch verband tussen de woorden en de dingen. Bij mijn lezing vrijdag in Boekhandel Schreurs & De Groot heb ik bovenstaande woorden van Reve geciteerd. Opeens besefte ik dat hierin de kern van Reves poetica is verwoord. Reve geloofde in de magie van de taal, de werkelijke presentie van het ding die door het woord in werking wordt gezet.

Taal heeft daarmee een ritueel, performatief karakter waarbij de tekens op magische wijze verbonden zijn met de dingen in de wereld. Het is een opvatting die haaks staat op wat in de vorige eeuw over de taal is vast komen te staan. ‘Le signe est arbitraire’, verklaarde Ferdinand de Saussure. Het teken als geheel – de eenheid van teken en betekenis – verwijst weliswaar naar iets wat zich buiten de taal bevindt, maar is daar ook wezenlijk van gescheiden is. Woorden verwijzen naar andere woorden en niet naar dingen in de wereld. Wat De Saussure de betekenaar noemt, is het concrete teken, dat wil zeggen: de uiterlijk vorm, het woord dat je hoort of leest De betekenis is datgene wat in je hoofd ontstaat door de betekenaar. Anders gezegd, de betekenis is het mentale concept waarnaar de betekenaar verwijst. De relatie tussen betekenaar en betekenis is volstrekt willekeurig. Behalve in het geval van de onomatopee, het klanknabootsende woord, zoals het woord piepen of koekoek, Bij alle ander woorden is er geen inhoudelijke verband tussen teken en het betekende.

De betekenis van het teken dient als regel strikt te worden onderscheiden van wat zich in de werkelijkheid zelf bevindt. Er gaapt dus een diepe kloof tussen het woord ‘appel’ en de appel waar je in bijt. Tussen het woord ‘brood’ en het brood dat je eet. Tussen het woord ‘wijn’ en de wijn die je drinkt. Kortom, het gaat bij taal niet om wat zich buiten de taal in de wereld bevindt, maar om de begrippen die binnen de taal zelf en in het proces van betekenen werkzaam zijn. Betekenaar en betekenis vormen samen als tekeneenheid de essentie van wat zich in dat proces voltrekt. Ze zitten onlosmakelijk aan elkaar vast geplakt met een soort superlijm. Het is letterlijk een twee-eenheid, zoals de twee zijden een blad papier niet van elkaar te scheiden zijn. Wij weten niet hoe dat ‘plakken’ van de betekenaar aan de betekenis in zijn werk gaat. Ooit zijn die twee aan elkaar gaan vast gaan zitten, maar hoe? Een mooi voorbeeld van hoe dat proces in zijn werk zou kunnen gaan is het geval van Helen Keller, dat ik beschreven heb in mijn blog Het openbreken van de taal.

Maar hoe zit het dan in een psychose? In een psychose slaat er iets op hol in de taal zelf. Blijven de tekens dan nog altijd plakken aan de betekenis Anders gezegd, hoe is de psychoticus aan zijn wartaal van zijn waan gehecht? En hoe verhoudt zich die verstoorde relatie tussen betekenaar en betekenis, zoals die zich in de psychose manifesteert, met de wijze waarop wij de realiteit om ons heen tot “werkelijk” verklaren?’ Bestaan er soms verschillende typen van ‘geloof hechten aan de werkelijkheid’. Anders gezegd, bestaan er verschillende manieren waarop de betekenaar en de betekenis aan elkaar kunnen gaan plakken? Kan het zijn dat in de psychose zich een oudere vorm van bewustzijn manifesteert waarbij de kloof tussen taal en werkelijkheid opeens niet meer kan bestaan? En als dat inderdaad zo is, hoe verhouden zich die verschillende manieren van ‘plakken’ zich tot de presentia realis in de katholieke geloofsleer? Wat is het ‘werkelijke’ van de werkelijkheid en het waankarakter van het geloof?

De beleving van de psychoticus herinnert ons aan het vaak miskende feit, dat niet de waarneming het vermogen is, waardoor we de waan van de werkelijkheid kunnen onderscheiden, maar de zogeheten ‘libidineuze bezetting’ van de werkelijkheid. Volgens Freud bestaat het kernproces van de psychose hierin dat die libidineuze bezetting wordt opgeheven en dat de libido als gevolg hiervan neerslaat in het ik. Kennelijk zitten wij met een soort van ‘zuignapjes van de lust’ vastgeklonken aan de voorstellingen die wij ‘werkelijkheid’ noemen. Volgens Jacques Lacan (1901-1981) bemiddelt de taal in het vasthechten van die zuignapjes. Ook de symbolische structuur van het onbewuste is volgens Lacan gestructureerd als een taal. Als de zuignapjes plotseling allemaal tegelijk losschieten, dan gaat er iets grondig mis. Dan schiet je in een psychose. De taal gaat dan met zichzelf aan de haal in een waanwereld van schijngestalten. In de psychose stort het symbolische kaartenhuis van de taal in elkaar.

Die crash is des te heviger als ook het arsenaal van katholieke symbolen, dat in het onbewuste aanwezig is, opeens geen ondersteuning meer vindt in de werkelijkheid, omdat de ‘moederkerk’ van het katholicisme op zichzelf in een crash is beland. De symbolische substituten van de religie keren dan terug in de waan, dat wil zeggen: in een wereld van drogbeelden die begrepen moet worden als een poging tot reconstructie van de wereld die door terugtrekking van de libido verloren is gegaan. In dat schimmenrijk van de geest verschijnen de spookgestalten van de religie dan in een nieuwe gedaante. De moeder, de vader, de maagd, de Verlosser, de incestueuze relatie tussen Moeder en Zoon. Kortom: de incest. Het katholicisme biedt een hele santenkraam aan oersymbolen om een mislukt individuatieproces om te smeden tot een nieuwe, heel persoonlijke mythologie. Mijn revolte was gericht tegen het onstuitbare proces van secularisering dat veel te snel om zich heen greep, zeker in de omgeving waarin ik mij bevond. Ik raakte op drift en begon van de ene op de ander dag profetische taal uit te slaan.

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)