If you have tears

Op donderdag 22 april 2004 om 16.37 uur belde ik aan bij het kantoor van de Raad voor de Journalistiek in de Johannes Vermeerstraat in Amsterdam. Ik had bijtijds de trein genomen uit angst voor vertragingen. Zo was ik al een uur te vroeg gearriveerd in deze statige buurt van Oud Zuid, die zich tegenwoordig ‘museumkwartier’ pleegt te noemen. De helft van mijn leven heb ik hier doorgebracht. Rechts om de hoek, aan het eind van de Nicolaas Maesstraat stond mijn lagere school, ooit ontworpen door De Klerk, de meest begaafde architect van de Amsterdamse School. Drie jaar geleden is dit gebouw op last van de stadsdeelraad gesloopt zonder dat er een haan naar heeft gekraaid. Het zonder toestemming verwijderen van architectuur, die met jeugdherinneringen is belast, zo bedacht ik al dwalend door deze straten, kan schadelijk zijn voor de geestelijke gezondheid. Links om de hoek, in de Pieter de Hoochstraat, staat het Sint-Ignatiuscollege er gelukkig nog wel. Tenminste, het gebouw zelf, want in dit honderd jaar oude complex is tegenwoordig het Montessori Lyceum gevestigd. Op het fronton aan de binnenplaats staan vier woorden nog steeds in steen gebeiteld. Ad Maiorem Dei Gloriam. Tot meerdere glorie van God. Dat was de lijfspreuk van de jezuïeten, die afgekort in de vier letters A.M.D.G. door iedere leerling in de rechterbovenhoek van elk stuk papier moest worden geschreven. Zeven jaar lang heb ik dit dagelijks moeten doen, totdat God opeens verdween en er een andere tijd aanbrak.

Schermafbeelding 2014-02-22 om 17.32.21

Fronton Ignatiuscollege in 1960 met de spreuk AD MAIOREM DEI GLORIAM

4 april, 1980(3)0001

Huidige situatie, de letters zijn nog vaag leesbaar

Aldus begon een artikel dat ik tien jaar geleden schreef voor De Moanne. Tot meerdere ere van God in Friesland, zinspelend op de lijfspreuk van de jezuïeten – Ad mai0rem dei gloriam – die nog altijd vaag te lezen is op de gevel van het gebouw van het voormalige Ignatiuscollege in Amsterdam. Ik heb toen ook een paar foto’s gemaakt van de nieuwe situatie. Begin jaren zeventig trokken de jezuïeten weg uit dit monumentale gebouwencomplex. De Montessorischool kwam erin en de kinderen van mijn oudste zus hebben hier nog op school gezeten. Sterker nog, mijn zwager, Evert Soethout, die destijds in het schoolbestuur van het Montessorilyceum zat, heeft er nog persoonlijk voor gezorgd dat er geen nieuwbouw kwam voor deze school, maar dat het leegstaande gebouwencomplex in de Pieter de Hoochstraat werd betrokken. Daarvoor is hij destijds nog naar Den Haag geweest om te overleggen op het ministerie.

Twee weken geleden is Jos Heitmann de situatie ter plekke nog eens gaan bekijken, om te zien of het trappetje aan de kopse kant van het voormalige Patershuis nog in tact is. Daar zal immers op 3 mei  a.s. de reconstructie van de foto worden gemaakt van klas 1b uit het schooljaar 1960-1961. Die foto zal een moeilijke klus  worden, want het trappetje is inmiddels gehalveerd zoals onderstaande foto laat zien.

unnamed

contract-huubmous.nl_

De situatie op de cour is ook behoorlijk veranderd:

IMAGE00011

Ignatiuscollege, vóór de nieuwbouw van 1965

qq

huidige situatie van de cour

Keer nooit terug naar de plaats delict of een gekoesterde locatie in je herinneringen. Alles is er nog, maar niets is meer zoals het was. Je keert terug in een andere laag van het universum, terwijl de tijd zijn eigen gang is gegaan. Wie zei het ook al weer: ‘Het geheugen is een kuil om snikkend in te vallen.’ Drie jaar geleden schreef ik een verhaal over het Ignatiuscollege dat op dit blog eerder verscheen op 22 maart 2011.

‘Eigenlijk was de homoseksualiteit op de diverse instituten waar 
ik onderwijs heb mogen genieten, volkomen geaccepteerd’, ging 
De Gekwelde Man gedreven verder. ‘Paters die jongetjes lieten 
nablijven eI1 ze dan op hun schoot trokken, of priesters die ons 
kwijlend de biecht afnamen: “En? Hoe vaak heb je van de week 
aan jezelf gezeten?” Dat was in feite normaal – die broeierigheid. Ja, dàt is het woord: broeierig. Het was broeierig, op die 
door paters geleide knapenbunkers.’ Hij glimlachte even, zeer 
zonnig. ‘En het heeft ons geen kwaad gedaan’, murmelde hij. 
’Het was uiteindelijk: gewóón. Het hoorde bij de godsdienst’. 
Kortom, in het vervolg lijkt de sfeer bepaald te worden 
door dezelfde positieve grondhouding, als die van één van de makers van Blvd, die onder de titel jezuïeten 
in Cyberspace in De Groene van 5 juli 1995 stelt: 
’De jezuïeten stimuleerden mijn talenten, gaven mij zelfvertrouwen. Je moet woekeren met de talenten die je hebt, zeiden ze … 
jezuïeten zijn nieuwsgierig, lezen veel, vinden kennis belangrijk. 
Blvd heeft geen missie, maar het creatieve element heb ik wel 
degelijk meegekregen van de jezuïeten’.

Deze woorden kwamen uit de mond van de hoofdpersoon in de column De Dikke Man in het Parool van 29 mei 1992. Paul Verberne citeerde ze in de inleiding van het fraaie boek ‘n Eeuw IG 1895-1995.  In dit boek wordt  de geschiedenis geschetst van het Sint Ignatiuscollege, waar ik van 1960 tot 1967 mijn middelbaar onderwijs genoot. Bij zijn onderzoek voor dit boek heeft de auteur zich naar eigen zeggen meer laten leiden door mildheid dan verbittering over een slechte en dramatische jeugd. Voor schandalen had hij een levendige belangstelling gehouden, maar hij had niet veel gevonden. Wellicht omdat de potentiële verdachten zo handig zijn, waarbij hij fijntjes verwijst naar een uitspraak van Midas Dekkers: ‘Jezuïeten staan ervoor bekend heel goed op het randje te 
kunnen manoeuvreren … Zij gingen bij mijn weten dus nooit 
over de schreef, in tegenstelling tot de paters franciscanen, waar we iedere zondag naar de mis gingen en die hun handen niét 
konden thuis houden.’

Het valt ook niet te ontkennen dat de meeste oud-ignatianen een positief beeld hebben overgehouden van de jaren dat zij onder de hoede waren van de Societas Jesu. Jezuïeten stimuleerden je talenten. Ze maakten je nieuwsgierig en creatief. Ze zetten je aan het lezen en leerden hoe je dingen nooit zomaar moest doen, maar altijd met volle overgave. De Jezuïeten hadden een rare onderwijsmethode. Als je goed kon leren, dan werd je extra streng behandeld. Telkens weer werd je ingepeperd dat er geen enkele reden was om trots te zijn op je talenten en vermogens. Die had je immers niet van je zelf. Een talent gaf je de plicht om dubbel goed je best te doen. Als je goed was in Latijn bijvoorbeeld, dan werd er stilzwijgend van je verwacht, dat je in je vrije tijd alvast de hele De Bello Gallico van Julius Caesar zou gaan vertalen. Omgekeerd was het niet best met je gesteld, als je niet goed mee kon komen. Dan kon je beter opkrassen en op een andere school proberen alsnog je diploma te halen.

De Jezuïeten hadden ook een slim systeem bedacht om de onderlinge concurrentie in de klas te bevorderen. Na elk trimester  werd er voor elk vak een eerste en een tweede ‘kaart’ uitgereikt. Dat was een voorbedrukt stukje papier waarop in Latijn stond aangegeven, dat je in dat specifieke vak de beste was geweest. De eerste kaart was rood gedrukt. De tweede kaart zwart. Je naam werd er in fraaie letters op gekalligrafeerd. Aan het eind van het schooljaar werd de beste van elke klas naar voren geroepen tijdens een plechtige bijeenkomst van alle Ignatianen in de aula. Bij die gelegenheid werden door de rector stichtelijke woorden gesproken. Ook werd er gezongen door het schoolkoor en tot besluit werd steevast uit volle borst het College-lied gezongen.

Schermafbeelding 2014-02-22 om 17.52.10

Uitbreiding Patershuis, rond 1938

IG-kapel-maart1962-1024x792

De Ignatiuskapel met koor in 1962 (ik sta links vooraan bij de sopranen)

Schermafbeelding 2014-02-22 om 17.52.56

De huidige situatie. De functie van de voormalige kapel (rechts onderin) is onduidelijk.

Het katholicisme, dat mij hier met de paplepel werd ingegoten, had geen lang leven meer voor de boeg. Achteraf denk ik wel eens, dat de meeste jezuïeten het destijds ook niet meer zo zagen zitten, maar – zeker in de eerste jaren – lieten ze daar niets van blijken. Integendeel, ze doceerden en zongen tot meerdere ere van God dat het een lieve lust had. Elke schooldag begon met de vroegmis voor de aanvang van de lessen. In 1960 was de verplichting daarvan net opgeheven, maar er werd nog wel stilzwijgend vanuit gegaan dat je minstens twee keer per week naar de Mis ging voordat de school begon. Daarna kon je nog even handballen op de cour, je eerste pakje brood opeten en dan de trap op. Vrij kwartier om tien over half elf. Middagpauze van half een tot half twee. Ook dan kon er gebald worden op de cour, met een tennisbal die je voor een dubbeltje kon huren bij de dienstdoende broeder die surveilleerde. Pater prefect (‘de pens’) stond vaak op het bordes en zag dat het allemaal goed was.

In 1963 werd begonnen met een ingrijpende verbouwing. De fabriek en de gymzaal gingen plat en twee nieuwe vleugels werden opgetrokken langs de Pieter de Hooghstraat en de Ruijschdaelstraat. Daarna ging het snel bergafwaarts. Er kwamen te weinig leerlingen, maar ook met de jezuïeten ging het niet goed. Midden jaren zestig tekende een diepe crisis zich af. Tussen 1965 en 1974 verlieten 6602 jezuïeten (1/6 van het totale aantal) wereldwijd de orde. In Nederland nam de leegloop zelfs dramatische vormen aan. Tegenwoordig is het IG elders in de stad ondergebracht. Alleen het gymnasium bestaat nog. In het complex aan de Hobbemakade is nu het Montessori-lyceum gevestigd. Hora ruit, tempus fluit. Het uur snelt voort, de tijd vloeit weg. De geschiedenis van het IG valt samen met opkomst, bloei en verval van het Rijke Roomse leven.

Achteraf denk ik wel eens, dat de meeste jezuïeten het destijds ook niet meer zo zagen zitten, maar – zeker in de eerste jaren – lieten ze daar niets van blijken. Integendeel, ze doceerden en zongen tot meerdere ere van God dat het een lieve lust had. In de afgelopen jaren is de katholieke kerk ernstig in verlegenheid gebracht door de seksschandalen van priesters. Ik waag ik het te beweren, dat er ook een minder rooskleurige geschiedenis te vertellen valt van het Ignatiuscollege in de vorige eeuw. De vraag is of je een boek over een  jezuïetencollege kunt schrijven, zonder ook die geschiedenis te vermelden. In de de inleiding van Een eeuw IG stelt stelt de auteur het volgende:

‘In de volgende paragrafen zal ik, geïnspireerd door 
Lorié’s dichtregels zelf, alsmede door hun doel, tachtig 
jaren arbeid van een cohort gezichtsbepalende jezuïeten 
te conserveren, de op- en neergang van het college van 
enige kanttekeningen voorzien. Aan de hand van de dichter heb ik mij, net als hij gedaan 
heeft bij het selecteren van gegevens, laten sturen door 
belangwekkende gebeurtenissen en bijbehorende 
rollenspelers van de Societas Jesu, en niet door een 
hang naar volledigheid van feiten en de blote 
opsomming ervan.‘

Toch is er ook een schaduwzijde die tussen al die welwillende nostalgie niet aan het licht komt. Vooropgesteld moet worden dat ik zelf in die ‘door paters geleide knapenbunker’ geen enkele broeierige ervaring heb beleefd. Ik hoefde nooit na te blijven en ik werd ook nooit door een pater op schoot getrokken. Wel zijn mij achteraf verhalen ter ore gekomen van een klasgenoot die wel dergelijke seksuele intimidaties hebben moeten ondergaan en daar nog altijd behoorlijk last van hebben. Destijds  werd er gewoon niet over gesproken. Er werd überhaupt niet over seks gesproken. Zeker in de eerste en tweede klas was elke vorm van lichamelijkheid volledig taboe, en dat waren nu juist de jaren dat de hormonen begonnen op te spelen.

Schermafbeelding 2014-02-22 om 18.26.53

22 december 1960. Leerlingen van het Ignatiuscollege zingen huis aan huis christmas-carols.

Ik kan me een godsdienstles herinneren in de derde klas, waarbij seks voor het eerst ter sprake kwam. De dienstdoende pater kon absoluut geen orde houden. Misschien was dat ook wel de reden waarom hij besloten had om het eens anders aan te pakken. Zo vertelde hij verhalen over films, James Dean, rebel without a cause bijvoorbeeld, en legde verbanden met puberteit, opstandigheid en seksuele verlangens. Het werd muisstil in de klas, vooral toen voor het eerst het woord ‘masturbatie’ viel. ‘Masturbi en mastorbi‘, zou Gerard Reve zeggen: ‘Masturbatio sine qua non’. Een jezuïet sprak over zelfbevlekking! Het was of de paus de zegen gaf en heel de natuur stil en vredig werd, behalve dan Ignatius van Loyola die zich van schrik in zijn graf omdraaide. Want het moet worden gezegd, wat wij te horen kregen klonk alleszins redelijk. Het was geen zonde om ‘het wonder aan jezelf te voltrekken’ en je hoefde er ook niet voor te biechten.

Die pater moet weet hebben gehad van de rapporten van Alfred C. Kinsey (1894 -1956) over het seksueel gedrag van de man en de vrouw of anders wel iets van de vrouwelijke psychiater Anna Terruwe (1911-2004) hebben gelezen, die al in de jaren vijftig therapie gaf aan priesters en priesterstudenten die het te kwaad hadden met hun libido en ongecontroleerd scabreuze taal begonnen uit te kramen tijdens het lezen van de Mis. Nee, ze waren goed bij de tijd en beslist niet benepen, die jezuïeten, en als ze al een keer de kat in het donker knepen, dan hoorde je daar nooit wat over. Dat verdween dan onder het tapijt van het pastorale zwijgen of werd gesmoord in een oefening van berouw. Het naakte lichaam aan het kruis nam ook alle zonden weer weg. Tussen Golgotha en Gomorra lagen de jaren van radicale verandering, waarin verouderde opvattingen over lichamelijke genegenheid en ‘geestelijke hygiëne’ snel op de helling gingen. Het Ignatiuscollege was rond 1960 nog ‘een luchtzak in de tijd’, maar dat veranderde in een tempo dat in feite ongehoord was.

Het oude bleef er te lang bewaard in een soort onderdruk van de atmosfeer. Totdat de overdruk van buitenaf opeens volledig onhoudbaar werd. In tien jaar tijd voltrok zich toen een culturele revolutie. In zijn boek over de jaren zestig formuleert James Kennedy het als volgt: ‘Na een decennium vol provo’s en rebelse katholieken bleek Nederland voorop te lopen in tolerantie en progressiviteit. De Nederlandse visie op soft drugs, prostitutie, homoseksualiteit, het koningshuis, orde en gezag trok veel aandacht in de buitenlandse pers. Amsterdam werd beroemd en berucht als een internationaal Babylon.’ Vanuit die optiek bezien was het Ignatiuscollege als bolwerk van de Jezuïeten ook een laboratorium van de culturele revolutie die in aantocht was. Dat bolwerk zou in no time als een kaartenhuis in elkaar storten. Paul Verberne citeert ook Jacques Klöters met wie ik in de redactie zat van het schoolblad De Harpoen. In 1980 schreef hij:

‘Het aanzicht van de school was veranderd: er was een nieuwe 
vleugel bij gekomen en gymzalen, etc. De paters vermomden 
zich in burger, deels homo geworden, deels getrouwd en/of 
uitgetreden, een enkeling was priester gebleven. Ik vond het heel 
interessant om deze culturele revolutie bijgewoond te hebben’.

Paul Verberne woonde overigens bij mij om de hoek in de Boylestraat in Amsterdam, Watergraafsmeer. In mijn missaal dat ik nog altijd bewaard heb, zit nog een bidprentje van zijn broer Kees. Het werd gedrukt ter herinnering aan zijn priesterwijding op 26 mei 1956 in de Sint Bavo in Haarlem. De dag daarop werd hij in een open limousine feestelijk binnengehaald op het Linnaeushof, voorafgaande aan de Mis in de Martelaren van Gorkum. De jongste zus van Paul, Annemarie, die eind jaren vijftig op 18-jarige leeftijd aan leukemie overleed, was de hartsvriendin van mijn zus Lucie. Paul’s jongste broer Frans was twee jaar ouder dan ik. We speelden als kind wel eens op het Mariotteplein. Paul zelf deed een enkele keer wel eens mee met straatvoetbal. Zo hadden een eigen club opgericht: de ‘Boyle-Van der Waals-Combinatie’. ‘Hup BvdW WC!’ riep Paul dan. Hij was een olijke, Roomse jongen, een beetje het type Henk Terlingen.

Toen ik in 1960 op het IG kwam, zat Paul al vier klassen hoger. Ik herinner me de hilarische verkiezingsstrijd in 1961 om het voorzitterschap van de schoolraad. Paul Verberne won overtuigend, maar eerst nadat één van zijn opponenten zich openlijk had teruggetrokken, of beter gezegd als kandidaat zou zijn vermoord door een andere opponent, Paul de Vlam, en liggend onder een wit laken op het bordes van de school betreurd werd in een indrukwekkende toespraak van Paul Verberne. Of was het omgekeerd, een toespraak van Paul de Vlam, evenals zijn naamgenoot ‘een achtenswaardig man’? Hoe dan ook, het hele gebeuren was een parafrase op de rede van Marcus Antonius bij het lijk van Julius Caesar: ‘If you have tears prepare to shed them now!

If you have tears, prepare to shed them now.
You all do know this mantle. I remember
The first time ever Caesar put it on.
’t was on a summer’s evening in his tent.

4 april, 1980(3)0001

Het bordes van het patershuis, waar de lijkrede van Marcus Antonius werd opgevoerd

unnamed

Dit is er over van het bordes…’If you have tears prepare to shed them now’

Paul ging later rechten studeren, maar was ook jarenlang eigenaar van het beroemde Café Eik en Linde aan de Plantage Middenlaan, dat inmiddels door zijn zoon is overgenomen.Er is een indrukwekkende stoet van bekende oud-ignatianen wier namen op Wikipedia staan vermeld: Bertus Aafjes, Joseph Luns, Kees Fens, Huub Oosterhuis, Antoine Bodar die twee jaar zat te dromen en vervolgens van scool wed verwijderd …. om er slechts enkele te noemen. Jaap de Hoop Scheffer zat bij mij in de klas. Ivo Niehe is een jaar ouder dan ik en zat dus een klas hoger. Hij speelde in 1967 al in een eigen popgroep: Ivo and the Furies die wel eens optrad bij een schoolfeestje in de aula van het IG. Kennelijk heeft geen van hen veel schade ondervonden van hun tijd in de ‘knapenbunker’. Je hoort er immers nooit wat over. Of is de cultuur van zwijgen wellicht ook bij hen diep ingedaald?

En hoe is het afgelopen met al die rare paters? Waar zijn ze gebleven? Pater Huijbers belandde uiteindelijk in een huisje in de buurt van Toulouse, waar hij zijn laatste levensjaren doorbracht. Hij was daar in een soort ‘new age- denkwereld’ beland. Zo was hij er stellig van overtuigd geraakt dat het universum de vorm had van de moederschoot. Ook Pater Lorié en Pater Zaat zijn al lang dood. Zelfs pater van Kilsdonk is er niet meer. Ooit gingen wij langs Amstels wegen en zongen uit volle borst het schoollied met het oranje, zwart en wit als trotse kleuren in de schooldas. Waarom is er nooit een roman over geschreven of een film over het IG gemaakt? Maar dan zonder valse sentimenten en zoals  het werkelijk was.

Wij gaan langs Amstels wegen
Door ‘t drukke stadsgewoel
Bij zonneschijn en regen
‘t College blijft ons doel
Wie ‘t leven willen wagen
Die komen hier bijeen
Voor grote levensvragen
En gaan ook graag weer heen.

Dagen worden jaren
Met kracht erdoor gevaren
De jaren gaan voorbij
Bij tij en tegentij
Wij maken rechte banen
Al is het hoge zee
Als echt Ignatianen
Want God vaart met ons mee.

1 Reactie »

  1. Marten Van Harten

    29 november 2020 op 12:16

    Geachte heer Mous,

    Tijdens mijn zoektocht naar beelden van 60 jaar Studentenekklesia /Ekklesia Amsterdam werd ik getroffen door de mooie foto’s en uw gedetailleerde herinneringen uit de vroege jaren. Met een jubileumcommissie zoeken we ‘coronabestendige’ vormen van herdenking en viering, met een passende hulde aan de inmiddels 87-jarige Huub Oosterhuis, die onlangs zijn verzamelde gedichten publiceerde, met biografische aantekeningen (‘Handgeschreven’, Ten Have, november 2020). Zelf ben ik historicus en ik ben zeer benieuwd naar verdere foto’s van en anekdotes over Oosterhuis, Van Kilsdonk, Huijbers e.a. paters.

    Met vriendelijke groet,
    Marten van Harten

    M

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)