Verwarring rond de zachte dood

Met stijgende verbazing volg ik de ontwikkelingen rond ‘de zaak Tuitjenhorn.’ Een huisarts pleegt zelfmoord omdat hij uit zijn ambt is ontzet nadat hij een terminale patiënt – zoals nu blijkt – met een ruime overdosis morfine en slaapmiddelen een zachte dood heeft bezorgd. Elke dag lijkt de zaak weer een nieuwe wending te krijgen. Getuigen en getuigendeskundigen leggen verklaringen af op tv of verschijnen in talkshows. De zaak wordt zo een mediaspektakel dat kennelijk beantwoordt aan een diepe bezorgdheid bij het het grote publiek. Hoe gaat dat als ik ooit zelf aan mijn eind kom?’ Dat lijkt de onuitgesproken, onderliggende vraag die deze collectieve fascinatie mogelijk verklaart. Alles in Nederland is tot op de komma geregeld als het gaat om een zachte dood. Maar toch blijkt telkens weer dat er iets grondig mis kan gaan, misschien wel juist omdat we alles zo tot op de komma geregeld hebben.

Waar is de onderliggende ethiek waar deze praktijk rond het sterfbed zich op moet baseren? Waar is de empathie, het mededogen? Alles lijkt zich op een kafkaiaanse manier toe te spitsen op regelgeving, voorgeschreven doseringen, vastgestelde procedures en niet te vergeten: op machtsverhoudingen binnen de medische kaste. Alle artsen zijn gelijk, maar sommige artsen zijn meer gelijk dan andere artsen, en willen dat kennelijk ook graag laten blijken. Hoezo hoor en wederhoor? Als een arts in de fout gaat, dan geef je hem als aspirant-collega aan en de bevoegde instantie en die schakelt vervolgens de politie in om hem op een nachtelijk tijdstip van zijn bed te lichten. Iemand met teveel mededogen krijgt zo binnen de kortste keren de behandeling van een seriemoordenaar. Waar ik me aan erger in deze zaak is het gebrek aan mededogen. Regels, regels, regels… maar waar is het menselijk gevoel?

Sinds het overlijden van mijn vader in 1966 ben ik geïnteresseerd in het grijze gebied tussen euthanasie en terminale pijnbestrijding. Van euthanasie was destijds nog geen sprake, maar ik weet zeker dat mijn vader op zijn sterfbed met een behoorlijke dosis morfine aan zijn eind is gekomen. En waarom ook niet? Het sterfbed is een slagveld waar de arts uiteindelijk moet beslissen. Op een slagveld gelden andere regels: de harde regels van de praktijk. Als een arts op een slagveld belandt, doet hij eerst het meest noodzakelijke. Hij helpt de slachtoffers die nog een levenskans hebben. En wie gaat sterven helpt hij het lijden te verlichten. Daarna pas komen de kleine verwondingen aan de beurt. In die situatie is er geen keus voor een arts. First things first. Het zwaarste moet het zwaarste wegen. Waarom is de praktijk rond een sterfbed dan tegenwoordig zo moeilijk geworden? Ik denk voornamelijk omdat de overheid (dus wij met zijn allen) niet meer durft te vertrouwen op het morele en menselijke inzicht van de arts als individu. Dat verlies aan vertrouwen in het individu is ontstaan doordat er geen collectieve ethiek meer is die gebaseerd is op een visie op wat het menselijk leven in wezen is of zou kunnen zijn. We zijn de ethische basis kwijtgeraakt, en daardoor moet alles in regels worden vastgelegd.

Door alles op zogenaamd humane gronden in regels vast te leggen komt de onmenselijkheid van het systeem juist steeds meer aan het licht. Waarom moet het lijden op een sterfbed al dan niet worden verzacht? Op die essentiële vraag hoor je tegenwoordig nooit een duidelijk antwoord. Van de week hoorde ik nog een hoge functionaris bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg zeggen dat het lijden nu eenmaal bij het leven hoort. Ja, dank je de koekkoek! Ziek zijn hoort ook bij het leven, en dood gaan hoort ook bij het leven. Dus waarom heb je dan nog een arts nodig? De goede man liet blijken dat we eigenlijk op fundamenteel niveau niet weten waarom euthanasie of terminale pijnbestrijding, die in een glijdende schaal overgaat in euthanasie, moreel gelegitimeerd is. Ooit had het menselijk lijden een plaats in een religieus zingevingssysteem, maar dat systeem is er niet meer. Euthanasie is in onze tijd van doorgeschoten secularisering een moreel dilemma geworden, waar niemand eigenlijk raad meer weet. En dus gaan we eindeloos regels verzinnen als een bezwering van een groot zwart gat. Er gaapt in deze kwestie een afgrond van existentiële vragen waar we geen antwoord op hebben. Waarom leeft een mens? Waarom sterft hij? Waarom zou het een goede zaak dat hij niet lijdt als hij sterven gaat? Ik weet het niet. En niemand weet het volgens mij.

Zo’n tien jaar geleden schreef ik een ingezonden stuk in de Leeuwarder Courant met als titel Levensvraag is meer dan doktersvraag. Als ik dat stuk nu teruglees met de zaak Tuitjenhorn voor ogen, dan is de tekst nog steeds actueel.

Schermafbeelding 2013-10-26 om 21.42.43

Levensvraag is meer dan dokterszaak

Recent onderzoek toont aan dat er nogal wat schort aan de euthanasiewet, die in 2001 
werd ingevoerd. Het aantal meldingen blijft verrassend constant. Ingewikkelde 
procedures lijken sluipwegen te bevorderen. Er wordt geroepen om nadere 
regelgeving, maar die zal mogelijk nog meer misbruik oproepen. Juridische 
haarkloverijen lijken de kern van de te verdringen. De morele problematiek, die eigen 
is aan het sterfbed, dreigt definitief een zaak van medici te worden.

De snelle ontkerstening van Nederland in de jaren zestig en zeventig schiep een 
klimaat waarin de strafbaarheid van euthanasie ter discussie kwam te staan .. Alles wat 
samenhing met het sterven werd steeds meer een zaak tussen patiënt, familie en arts. 
De overheid kreeg de taak toebedeeld om hiervoor een zorgvuldig kader te scheppen. 
In de jaren negentig werden meldings- en toetsingsprocedures voor euthanasie 
ingesteld. Zo ontwikkelde zich een praktijk die langzaamaan rijp werd voor 
legalisering. Een niet-confessionele meerderheid in het parlement nam tenslotte de 
laatste blokkades weg. Het ‘heidens karwei’ van Paars kreeg hiermee een kroon op 
het werk.

Met dit beleid liep Nederland voorop. Alle aandacht was gericht geweest op 
doorbreken van een politiek taboe. Het debat in de kamer over het wetsvoorstel 
spitste zich toe op de legitimiteit van levensbeschouwelijke argumenten, en niet zo 
zeer op de ongrijpbare medische praktijk. Zo heeft er altijd een vage grens bestaan 
tussen het verzachten van onnodig lijden en een daadwerkelijke beëindiging van het 
leven. Kortom, het grijze gebied tussen actieve en passieve euthanasie. Verbeterde 
pijnbestrijding en narcosetechnieken hebben die schemerzone de laatste jaren alleen 
maar vergroot.De kern van het probleem is dan ook niet meer de vraag of een actieve 
levensbeëindiging in principe gerechtvaardigd kan zijn. De vraag is nu hoe je het 
juridische gat kunt dichten tussen enerzijds een veroordeling tot moord en anderzijds 
de medische manipulaties, die successievelijk tot een zachte dood kunnen leiden.

Het is een misvatting dat over euthanasie en alles wat daarmee samenhangt slechts 
twee visies mogelijk zijn: een liberale die alles vrijlaat, en een confessionele die alles 
verbiedt. Binnen de katholieke geloofsleer is actieve euthanasie niet toegestaan, maar 
over de toenemende mogelijkheden tot pijnbestrijding werd zelfs binnen het Vaticaan 
altijd genuanceerd gedacht. De ontdekking van nieuwe narcosetechnieken heeft na de 
oorlog juist onder katholieke specialisten tot veel gewetensvragen geleid. Paus Pius 
XII, die goed was ingevoerd in zowel de medische als ethische aspecten van de zaak, 
weidde om die reden meerdere publicaties aan dit vraagstuk.

Zo nam hij in 1957, in een toespraak voor chirurgen, afstand van de traditionele, 
roomse lijdensmystiek. Christus liet de kelk met gal en wijn aan zich voorbij gaan, 
maar dit zelfverkozen lijden was daarmee niet de enige manier van verantwoord 
doodgaan. De verlossing was ook mét pijnstillers mogelijk, tenminste als de patiënt 
daar zelf om vroeg. Een arts, zo stelde deze paus, mag een stervende patiënt zelfs 
buiten bewustzijn brengen, mits deze ingreep primair gericht is op het verzachten van 
lijden. Deze praktijk werd zelfs toegestaan als de narcose – in tweede instantie – zou 
kunnen leiden tot een verkorting van het leven.

De voorwaarden hiertoe werden echter precies omschreven. Er mocht bijvoorbeeld 
geen enkel verband bestaan tussen pijnbestrijding bij een stervende en de wens van 
belanghebbenden. De benodigde dosis mocht nooit worden overschreden. Ook mocht 
er geen andere medische uitweg meer mogelijk zijn. De voordelen moesten opwegen 
tegen de nadelen. De stervende diende vooraf alle ruimte krijgen voor een waardig 
afscheid, niet alleen van het leven, maar ook van zijn naasten. Hij diende vrij te 
kunnen kiezen voor het bewust ondergaan van de laatste sacramenten en voor een eventuele verzoening met God.

Deze praktische richtlijnen gaan uit van een visie, waarin een mens niet heer en meester is van zijn eigen lichaam, maar alleen een vruchtgebruiker daarvan. De verantwoordelijkheid voor het leven wordt niet alleen bij het individu gelegd, maar 
ook bij de ander, en tegelijk ook bij de gemeenschap als geheel. Kortom, een 
relationeel mensbeeld, dat zeldzaam wordt in een tijd van ethisch pluralisme en 
doorgeschoten individualisering. Je kunt met dit mensbeeld instemmen of niet, een 
arts is er wellicht meer mee gebaat, dan met een nadere juridische regelgeving, waar nu voor wordt gepleit.

De euthanasiewet, die een taboe wilde doorbreken, werkt uiteindelijk averechts. Subtiele dilemma’ s van leven en dood laten zich ook moeilijk bij wet reguleren. Niet 
dat ze zich principieel onttrekken aan een openbare discussie. Integendeel, dat 
publieke debat is juist hoog nodig. Maar een verfijning van regels zal de praktijk 
alleen nog maar meer aan de openbaarheid onttrekken. Elementaire vragen zijn nu een 
zaak van medische specialisten geworden. Zo is een morele vrijplaats in de 
samenleving ontstaan, waar geen burger en geen overheid, geen rechter en geen 
geestelijk leider, laat staan een collectieve moraal nog vat op heeft.

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)