Het vrouwengeheim van Fokke Sierksma

 

In het westerse denken wordt op dit punt meestal naar Plato terug 
gewezen: de volmaakte, de totale mens is zowel man als vrouw. De gedachte is echter zo algemeen dat Plato er niet voor nodig is. Wat 
biologisch onmogelijk is hebben talrijke culturen langs symbolische 
weg toch trachten te bereiken. Sierksma geeft hiervan veel voorbeelden. Wie op de hoogte is van de westerse literatuur en kunst van de 
laatste paar eeuwen wordt herhaaldelijk met dit motief in contact 
gebracht, terwijl het in de pornografie vaak in reincultuur voorkomt. 
Er is echter een groot verschil: wat in de westerse cultuur van de laatste eeuwen alleen als individuele vormgeving wordt voorgesteld, meestal 
als afwijkende vormgeving, is in andere culturen, met name in vele 
schriftloze culturen, een geïntegreerd element van het totale cultuurpatroon.’

Aldus  professor Th. P. van Baaren in zijn voorwoord bij het boek Religie, seksualiteit & agressie (1978), dat postuum een jaar na de dood van Fokke Sierksma verscheen. Van Baaren had in 1950 in Groningen Van der Leeuw opgevolgd als hoogleraar in de godsdienstwetenschap, de leerstoel die aan Fokke Sierksma voorbij was gegaan. Sierksma bleef zijn leven lang met hem corresponderen en van Baaren hield een indrukwekkende rede bij Sierskma’s uitvaart. Fokke Sierksma overleed op 22 augustus 1977. Dat was precies de dag voordat ik van Amsterdam naar Friesland verhuisde. (zie: Go your own way) Ik kan me nog goed herinneren, dat ik in de eerste Leeuwarder Courant, die ik in Leeuwarden kocht, las over de dood van Sierksma. Dat zei mij toen nog niet zo veel. Ik begreep alleen dat er een belangrijke Fries was doodgegaan.

Schermafbeelding 2013-06-28 om 22.50.53

Van Baaren trekt in de hierboven geciteerde passage een lijn van Plato, via de westerse kunst en literatuur, naar porno, als hij het heeft over de totale mens als en samenvoeging van man en vrouw. Een ‘hermafrodiet’ zo heette dat vroeger. ‘Shemale’ noemen we dat tegenwoordig in onze gepornoficeerde cultuur. ‘Indien Huub Mous Sierksma enigszins recht wil doen,’ zo schreef Jan Gulmans enige dagen geleden in een ingezonden artikel, ‘dan moet hij niet direct een sensation seeking blog schrijven over ‘Porno voor anthropologen’ (zie zijn stuk van 18 juni), maar, om maar één aspect te noemen, ingaan op het cultuurbegrip van Sierksma.’

Welnu, ik wil best nader ingaan op het cultuurbegrip van Sierksma, maar dan toch eerst gezegd willen hebben dat professor van Baaren al 35 jaar geleden er niet voor terugschrok om een verband te leggen tussen antropologie en pornografie, en dat zonder ‘sensation seeking’ te zijn, zoals Gulmans dat zo keurig formuleert. En wat Sierksma’s eigen definitie van cultuur betreft, die heeft hij pasklaar afgegeven in Een nieuwe hemel en een nieuwe aarde (1961), waar hij schrijft:

‘Wil men aan de vele definities van cultuur er nog één toevoegen, dan zou men kunnen zeggen dat een cultuur het totaal is van aangeleerde gedragsvormen van een menselijke samenleving + de zintuiglijk waarneembare producten en de niet waarneembare voorstellingen die daarvan het resultaat zijn.’

Het lijkt me een compacte en handzame definitie, waar geen speld is tussen te krijgen. Sierksma zelf hield zich hier ook consequent aan. Om die reden voelde hij zich ook niet bezwaard om in 1963 een boek over zijn ervaringen als televisiekijker te schrijven: Testbeeld. Zoiets was begin jaren zestig ongehoord voor een intellectueel, die toen geacht werd alleen moeilijke boeken te lezen. Sierksma was weliswaar wat overspannen, zodat hij als rusttherapie een televisietoestel zijn studeerkamer liet binnenslepen, maar zeggen dat je naar televisie keek was voor een intellectueel in die tijd hetzelfde als zeggen dat je gulp openstaat. Laat staan ook nog over het tv-kijken gaan schrijven. Door eenzelfde misplaatste schroom wordt nu wellicht Jan Gulmans bevangen als hij het woord ‘porno’ leest. Maar genoeg hierover.

‘Hermaphroditus was in de Griekse mythologie de zoon van de goden Hermes en Aphrodite’, zo lees ik op Wikipedia. ‘Op een van zijn tochten werd de nimf Salmacis verliefd op hem vanwege zijn grote uiterlijke schoonheid. Zij probeerde hem te verleiden, maar slaagde daar niet in; toen hij in een koel meer ging zwemmen, in de gedachte dat hij daar alleen was, sprong Salmacis hem na in het water, omhelsde en zoende hem. Hermaphroditus verzette zich, maar de nimf klemde zich stevig aan hem vast; zij zond een bede omhoog naar de goden, om zich met hem te verenigen. Haar gebed werd verhoord, en zij werden samen tot één lichaam. Toen Hermaphroditus merkte wat er gebeurd was vroeg hij de oppergod Zeus om iedereen die in hetzelfde water zou baden, hetzelfde lot te doen ondergaan, en hen allen zowel man als vrouw te maken. De oppergod verhoorde ook hem.’

Kijk eens hoe mooi de Grieken dat konden bedenken. Ze hadden voor alles een verklaring, ook voor dat rare type mens ‘met een kut van achteren en een pik van voren’ zoals Gerard Reve dat zou zeggen, ‘maar dan ook nog met twee tieten erbij’. Wat wil een mens nog meer? Je kunt niet alles hebben in het leven. Maar dat ‘alles’ hebben die hermafrodieten nu juist wel. Vandaar dat de fantasie nog wel eens op hol slaat bij dit soort uitzonderingen die de regel van de evolutie bevestigen. Dat deden ze al bij de Grieken, maar ook bij primitieve volkeren die de antropoloog tot studieobject kiest. ‘In penis en vagina zijn de polen van de menselijkheid uitermate duidelijk belichaamd,’ zo schrijft Sierksma in Religie seksualiteit & agressie. Elk kind, en vooral de jongen, wordt lichamelijk geboren als een min of meer dubbelzinnig wezen. Het is alsof de grenzen dan nog vloeibaar zijn op de grens van ‘nature and nurture’. Men spreekt dan ook wel van ‘plasticity of human nature’, een term die in de antropologie vrij algemeen ingang heeft gevonden en ook door Sierksma wordt gehanteerd.

De mens is in aanleg tweeslachtelijk, maar van buiten zie je natuurlijk al gauw dat je zelf anders bent als je geen piemeltje hebt. In het contact met de andere sekse ontstaat primair het gemis en een gevoel van jaloezie. ‘Penisnijd’, zo heet dat bij de meisjes. En het spiegelbeeld bestaat ook, een primitief gevoel dat  antropologen ook bij primitieve volken hadden ontdekt: ‘womb envy’. Dat is de jaloezie van de man dat hij geen baarmoeder heeft, maar vooral ook dat hij geen kinderen uit zijn eigen buik kan laten groeien. De vruchtbaarheid is het natuurlijke voorrecht van de vrouw die haar in een directe lijn verbindt met moeder aarde. In die zin is de vrouw primair altijd superieur aan de man. Een overwicht dat gecompenseerd moet worden door ‘de roof van het vrouwengeheim’. Mannen sluiten weldra geheime bondgenootschappen met elkaar en voeren daarbij rituelen uit waar de vrouw geen toegang toe heeft.

Vooral in overgangsfasen van een cultuur (van jagerscultuur naar landbouwcultuur bijvoorbeeld), waarbij de man door ingrijpende veranderingen in de rolpatronen zijn superioriteit en daarmee zijn gezicht dreigt te verliezen. Grosso modo kun je stellen dat religie en ritueel door de man zijn uitgevonden, om zo bij de vrouw niet het onderspit te hoeven te delven. Want stel dat de vrouw haar macht herneemt. Dat zou een ramp beteken, niet alleen voor de man, maar ook voor de cultuur. Sterker nog, cultuur ontstaat door het aanhoudende spanningsveld tussen de seksen. En religie is in laatste instantie een product van mannelijke jaloezie

Het klinkt simpel, ik geef het toe. Maar zo zit het ongeveer in elkaar. Maar daarmee was voor Sierksma de kous nog niet af. Beslissend voor hem was dat de mens – man of vrouw – een tweeledig wezen is, wiens leven zich altijd afspeelt tussen polaire tegenstellingen. Het getal ‘twee’ was heilig voor Sierksma. Die fascinatie had hij waarschijnlijk overgehouden van zijn bewondering voor de ideeënwereld van Helmuth Plessner, die alles in het menselijk bewustzijn in tweeën had gedeeld. In vele culturen is de samenleving in twee helften verdeeld, zo ontdekten ook de antropologen. De grenslijn werd bepaald door het taboe, met het incest als het centrale verbod dat er voor waakte dat het gemeenschapsleven van de stam kon voorkomen en voorbestaan. Levi-Strauss had het incest-taboe verklaard door het principe der wederkerigheid. Door te geven en te ontvangen – vooral de vrouw als ruilobject – vormt de groep de gemeenschapsbanden. Daarbij speelden aantrekkende en afstotende krachten telkens weer een bepalende rol.

Maar wie – zoals Helmuth Plessner had beweerd – zichzelf als  als een innerlijke gespletenheid ervaart, zal ook zijn wereld als een ‘gebroken wereld’ ervaren. Sierksma meende dat de antropologische theorie van Levi-Strauss  te eenzijdig was, omdat de gemeenschap, het sociale, hier in teveel werd verabsoluteerd, ten koste van de bestaanservaring van de enkeling. Het relationele aspect dat de structuralist zo voorop stelde, strookte niet met het existentiële aspect dat in de visie van Sierksma centraal stond. Sierksma had nog teveel respect voor het fenomeen religie als een innerlijke werkelijkheid van de geest, en wilde niet alles wegredeneren in structuralistische verbanden. Zo had Levi-Strauss ook de roof van het vrouwengeheim, dat in primitieve culturen in tal van varianten voorkomt, bijna geheel over het hoofd gezien. Volgens Sierksma maakt Levi-Strauss er slechts eenmaal terloops melding van.

‘De moeder is ongetwijfeld de eerste wereld van het kind en de laatste wereld van de man,’ schreef Jung. Gold dat misschien ook voor Sierksma zelf? Was de moeder voor hem soms ook de eerste en laatste werkelijkheid? Telkens weer schrijft hij over de rol van de moeder en het beeld van de vrouw. De rol van de moeder in de overgang van jongen naar man is natuurlijk bepalend voor het elementaire proces van de volwassenwording. Dat was zo bij de primitieve mens. Dat is nog altijd zo. Primitieve culturen kenden hun initiatieriten, die het proces van volwassenwording ritueel bekrachtigden. Jongens werden weggestolen uit de vrouwengemeenschap. Daarna weer terug gestolen door de vrouwen. Ze moesten een eed afleggen met de voet op de buik van de moeder. Het ongebonden driftleven moest worden ingetoomd en een focus krijgen. Ze werden besneden en de voorhuid werd teruggegeven aan de moeder.

Kortom, de man werd geboren op het ‘grensmoment’, wanneer het onderscheid tussen de seksen opeens overduidelijk werd, ook in de ervaring van de eigen (seksuele) identiteit. Ook dat was een grensconflict waar Sierksma mee worstelde. ‘Het puberteitsritueel is een geconcentreerde menswording’, schreef hij. ‘Het is een tweede geboorte.’  De vaderdoding en de moedermoord waren twee kanten van dezelfde medaille. Maar hoe duidelijk de grens ook in een initiatieritueel werd getrokken, het verlangen naar biseksualiteit bleef bestaan. Echt volwassen word je nooit. Toen niet en nu niet. Het verlangen naar de paradijselijke moeder, die alles in zich heeft, knaagt voor eeuwig waar het niet gaan kan.

Did’nt we almost have it all. De hermafrodiet is het symbool bij uitstek van de tweeslachtelijkheid als de paradijselijke volmaaktheid, het aan zich zelf genoeg hebben. Het verlangen daarnaar blijft bestaan, ook – en misschien wel juist-  als het verlangen op rituele wijze met kracht wordt ontkend. Het verlangen naar de ‘ongescheidenheid’ van moeder en kind leeft voort in de roes van de dans, in de dronkenschap, in de promiscuïteit, in de prostitutie, in de regressieve wensen van de man die zich ook mythisch kunnen blijven uiten als een symbolische verwerkelijking van een verloren paradijs. Sierksma was een verstokt drinker, een stille drinker beter gezegd, zoals zoveel Friezen dat zijn. Hij droomde in zijn beschonken fantasieën wellicht van een tijd ‘when boys were boys and girls were girls. Een tijd toen alles nog duidelijk was. Een stier is een stier. Een koe is een koe. Dat was Friesland. Het land zonder onzekerheden als het gaat om de seksuele identiteit. In een agrarische cultuur is dat onderscheid overduidelijk. Wat dat betreft verbeeldt Foekje Dillema de oerangst van Friesland.

Maar hoe zat het met Fokke Sierksma zelf?  Van Fedde Schurer is bekend dat hij latente homoseksuele neigingen had, die hij verbazend goed wist te verbergen. Fedde Schurer had ook overduidelijk een vrouwelijke uitstraling, al was het maar in zijn motoriek en manier van kleden. Fokke Sierksma had dat niet, behalve dan die rare gewoonte –  waar belegen intellectuelen voorheen wel meer mee behept waren: het dragen van een alpinopet. Bij Sierksma zat het niet in het uiterlijk of de motoriek, maar eerder in zijn fascinatie voor de ondergang. Een teloorgang die tegelijk een terugkeer was, het jezelf laten wegstromen de zee van de oorsprong. Zijn studieuze aandacht voor primitieve samenlevingen wier leden zelfs geen kinderen meer wilden hebben en die apathisch wegkwijnden. Culturen die bewust en zonder hoop het einde tegemoet gingen. Een cultuur zoals de Unambal, een Australische stam die volledig leefde in ‘de wereld van de ziel’. Ze hadden een graad van verinnerlijking van geestelijke waarden bereikt, waardoor ze uiterst kwetsbaar waren geworden. Daar herkende Sierksma het anti-messianistische messianisme.

Achter de zintuiglijke wereld was volgens de Unambal een tweede wereld, even reëel, ja reëler zelfs dan de eerste. In overeenkomst met andere Australische volken, die de oertijd ‘de droomtijd’ noemen hadden zij zich een platonisch ‘achterwereld’ gecreëerd, die veel weg had van ‘het hemels baldakijn’ van het christendom. De Unambal geloofden dat in ‘mensenkiemen’ die reeds in een voorwereldlijke droomtijd door afsplitsing van oerwezens waren ontstaan. Onder het dagelijkse leven lag de eeuwige stroom van de droomtijd. In rijke rituelen konden de mannen deze oertijd doen herleven. Maar deze wonderlijke Australische stam vertoonde ook een hardnekkige weerstand tegenover de verandering als zodanig. Eigenlijk leken ze wel een beetje op de Friezen. Ze waren ook heel spiritueel. Juist deze stam leverde een veel overtuigender bewijs van de mens als geestelijk wezen, dan vele westerse samenlevingen in onze steeds meer seculiere cultuur.

De Unambal zagen hun ondergang naderen en gaven zich over aan praktijken van zwarte magie die zich richtten op zondebokken in hun eigen gelederen. Een volk, dat zich machteloos weet en ervaart dat zelfs de hemel geen hoop meer heeft, geeft zich over aan een existentialistische bestaansmodus, zoals ook Sartre en Camus het absurdisme gepredikt hadden. Voor wie alles op de kaart van de onveranderlijke eeuwigheid wil zetten – zoals de christenen en de Friezen – staan twee wegen open. Men blijft in de eeuwigheid geloven of men verliest het geloof en daarmee de zin van het leven. Zelfdestructie wordt dan een wanhopige vlucht vooruit. Desintegreert de cultuur, dan komen onbewuste angsten naar boven en gaan een rol spelen die zelfs dominant kan worden. Magie wordt dan expliciet en uit zich ook in angst voor de vrouw, maar vooral ook de angst van de man voor de vrouw in zichzelf.

Dat is een angst die kan ontaarden in paniek als ze geen symbolische uitlaatklep meer heeft. Met het verval van de oude riten vervalt de mannelijke waardigheid en roept zo de angst op voor een de alleenheerschappij van de vrouw. Of zoals Sierksma het formuleerde: ‘Met de komst van het matriarchaat is het einde begonnen en de werkelijkheid van de droomtijd gedesintegreerd.‘ In een tijd van vrouwenemancipatie en groeiende onzekerheid over de eigen seksuele identiteit en vervagende rolpatronen tussen de seksen had Sierksma de cultuurcrisis van de jaren zestig niet treffender kunnen typeren. Het verval van het christendom bracht een ‘religieuze paniek’ teweeg, die iets te maken had met ‘de pik van voren en de kut van achteren’, zoals Reve dat zou zeggen.

 

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)