‘Eigenlijk was de homosexualiteit op de diverse instituten waar ik onderwijs heb mogen genieten, volkomen geaccepteerd’, ging De Gekwelde Man gedreven verder. ‘Paters die jongetjes lieten nablijven en ze dan op hun schoot trokken, of priesters die ons kwijlend de biecht afnamen: “En? Hoe vaak heb je van de week aan jezelf gezeten?” Dat was in feite normaal- die broeierig heid. Ja, dàt is het woord: broeierig. Het was broeierig, op die door paters geleide knapenbunkers.’ Hij glimlachte even, zeer zonnig. ‘En het heeft ons geen kwaad gedaan’, murmelde hij. ’Het was uiteindelijk: gewóón. Het hoorde bij de godsdienst’ .
Deze woorden kwamen uit de mond van de hoofdpersoon in de column De Dikke Man in het Parool van 29 mei 1992. Paul Verberne citeerde ze in de inleiding van het fraaie boek ‘n Eeuw IG 1895-1995. Paul woonde als kind bij mij om de hoek in de Boylestraat in Amsterdam Oost. We speelden ooit in dezelfde straatvoetbalclub, de ‘Boyle-Van der Waals-Combinatie’. ‘Hup BvdW WC!’ riep Paul dan. Hij was een olijke, Roomse jongen, een beetje het type Henk Terlingen. Toen ik in 1960 op het IG kwam, zat hij al een paar klassen hoger. Ik herinner me de hilarische verkiezingsstrijd in 1961 om het voorzitterschap van de schoolraad. Paul Verberne won overtuigend, maar eerst nadat één van zijn opponenten zich openlijk had teruggetrokken, of beter gezegd als kandidaat zou zijn vermoord door een andere opponent, Paul de Vlam, en liggend onder een wit laken op het bordes van de school betreurd werd in een indrukwekkende toespraak van Paul Verberne. Of was het omgekeerd, een toespraak van Paul de Vlam, evenals zijn naamgenoot ‘een achtenswaardig man’? Hoe dan ook, het hele gebeuren was een parafrase op de rede van Marcus Antonius bij het lijk van Julius Caesar: ‘If you have tears prepare to shed them now!‘ Paul ging later rechten studeren, maar was ook jarenlang eigenaar het beroemde Café Eik en Linde aan de Plantage Middenlaan.
Bij zijn onderzoek van honderd jaar schoolgeschiedenis heeft hij zich naar eigen zeggen meer laten leiden door mildheid, dan verbittering over een slechte en dramatische jeugd. Voor schandalen had hij een levendige belangstelling gehouden, maar hij had niet veel gevonden. Wat hij kennelijk wel vond, heeft in het jubileumboek geen plaats gekregen. Het werd met de mantel der liefde bedekt, omdat het er nu eenmaal bij hoorde, zoals De Dikke Man het zo treffend had verwoord. Het valt ook niet te ontkennen dat de meeste oud-ignatianen een positief beeld hebben overgehouden van de jaren dat zij onder de hoede waren van de Societas Jesu. Jezuïeten stimuleerden je talenten. Ze maakten je nieuwsgierig en creatief. Ze zetten je aan het lezen en leerden hoe je dingen nooit zomaar moest doen, maar altijd met volle overgave.
Toch is er ook een schaduwzijde die tussen al die welwillende nostalgie niet aan het licht komt. Vooropgesteld moet worden dat ik zelf in die ‘door paters geleide knapenbunkers’ geen enkele broeierige ervaring heb beleefd. Ik hoefde nooit na te blijven en ik werd ook nooit door een pater op schoot getrokken. Ook kan ik me niet herinneren dat mij ooit kwijlend de biecht is afgenomen. Ik biechtte ook niet in het patershuis, maar ik mijn eigen parochiekerk. Wel zijn mij achteraf verhalen ter ore gekomen van klasgenoten die wel dergelijke dingen hebben beleefd en daar nog altijd last van hebben. Er werd gewoon niet over gesproken. Er werd überhaupt niet over seks gesproken. Zeker in de eerste en tweede klas was elke vorm van lichamelijkheid volledig taboe, en dat waren nu juist de jaren dat de hormonen begonnen op te spelen.
Ik kan me een godsdienstles herinneren in de derde klas, waarbij seks voor het eerst ter sprake kwam. De dienstdoende pater kon absoluut niet orde houden. Misschien was dat ook wel de reden waarom hij besloten had om het eens anders aan te pakken. Zo vertelde hij verhalen over films, James Dean, rebel without a cause bijvoorbeeld, en legde verbanden met puberteit, opstandigheid en seksuele verlangens. Het werd muisstil in de klas, vooral toen voor het eerst het woord ‘masturbatie’ viel. ‘Masturbi en mastorbi‘, zou Gerard Reve zeggen: ‘Masturbatio sine qua non’. Een jezuïet sprak over zelfbevlekking! Het was of de paus de zegen gaf en heel de natuur stil en vredig werd, behalve dan Ignatius van Loyola die zich van schrik in zijn graf omdraaide. Want het moet worden gezegd, wat wij te horen kregen klonk alleszins redelijk. Het was geen zonde om ‘het wonder aan jezelf te voltrekken’ en je hoefde er ook niet voor te biechten.
Die pater moet weet hebben gehad van de rapporten van McKinsey of anders wel iets van Terruwe hebben gelezen. Nee, ze waren goed bij de tijd en beslist niet benepen, die jezuïeten, en al ze al een keer de kat in het donker knepen, dan hoorde je daar nooit wat over. Dat verdween dan onder het tapijt van het pastorale zwijgen of werd gesmoord in een oefening van berouw. Het naakte lichaam aan het kruis nam ook alle zonden weer weg. Tussen Golgotha en Gomorra lagen de jaren van verandering, waarin verouderde opvattingen over lichamelijke genegenheid en ‘geestelijke hygiëne’ snel op de helling gingen. Het IG was een luchtzak in de tijd. Het oude bleef er te lang bewaard in een soort onderdruk van de atmosfeer. Totdat de overdruk van buitenaf opeens volledig onhoudbaar werd. In een vloek en een zucht voltrok zich toen een culturele revolutie. Paul Verberne citeert ook Jacques Klöters met wie ik in in de redactie zat van het schoolblad De Harpoen. In 1980 schreef hij:
‘Het aanzicht van de school was veranderd: er was een nieuwe vleugel bij gekomen en gymzalen, etc. De paters vermomden zich in burger, deels homo geworden, deels getrouwd en/of uitgetreden, een enkeling was priester gebleven. Ik vond het heel interessant om deze culturele revolutie bijgewoond te hebben’.
In de afgelopen jaren is de katholieke kerk ernstig in verlegenheid gebracht door de seksschandalen van priesters. Vooral in Amerika kwam op dit gebied veel aan het licht. Op 28 oktober 2006 veroordeelde Paus Benedictus XVI het seksueel misbruik van kinderen door katholieke priesters. Hij stelde hierbij dat de katholieke kerk alles in het werk moet stellen om herhaling te voorkomen en om het vertrouwen in de kerk te herstellen. Ik kan niet anders zeggen dan dat ik het hier mee eens ben, alsook met de conclusies van Paul Verberne en Jacques Klöters, al waag ik het te beweren, dat er ook een minder rooskleurige geschiedenis te vertellen valt van het Ignatiuscollege in de vorige eeuw.