Grazige weiden
‘Weer verspringt het beeld, naar Drenthe. De negerfilm Grazige weiden was min of meer als een steen in de Hollandse vijver geplonsd en in steeds wijdere kringen breidde de opwinding zich uit. De beroering was uiteraard het grootst in de kringen van protestants Nederland. De theologische studenten van Groningen belegden daarom een weekendconferentie in een kampeercentrum, dat midden in de Drentse heide lag en zij vroegen Professor Van der Leeuw, of hij daar een lezing wilde houden over The green pastures. Het antwoord was: ‘Dat is goed, maar dan houd ik een lezing over de theologie van de Green pastures. Dat was een min of meer verrassend gezichtspunt, want de meesten van voor- en tegenstanders waren nog niet op de gedachte gekomen, dat men op dit verhaal van een zwarte Zondagschoolmeester, behalve polemieken, ook een theologie kon bouwen. Voor een schare van min of meer verwon derde studenten hield Van der Leeuw zijn lezing, waarin hij ronduit verklaarde voor deze film graag tien dogmatieken cadeau te willen geven. ‘
Aldus Fokke Sierksma in zijn in 1951 verschenen beknopte biografie van de theoloog en godsdienstwetenschapper professor dr. G. van der Leeuw. Het boekje verscheen kort na de dood van Van der Leeuw in november 1950. Siersksma schetst een beeld een aimabele persoonlijkheid voor wie hij grote bewondering had: ‘In dit portret domineren de lichte toetsen van een grote goedheid en en grote blijheid met een stralende kracht. Europa verloor in hem een van de weinige Europeanen die hem nog resten.’ Dat laatste wordt tegenwoordig nog wel eens vergeten. Van der Leeuw had al voor de oorlog een internationale naam. Hij kende de groten van zijn tijd persoonlijk, zoals Jung, Jaspers, Ortega y Gasset en Albert Schweitzer, maar hij was ook een eenvoudige Groninger die woonde aan de Kraneweg. Zij studenten liepen met hem weg en Siersksma laat dat blijken in een reeks van fraaie anekdoten.
Het verhaal over de film The green pastures moet zich eind jaren dertig hebben afgespeeld, toen Sierskma juist met zijn studie in Groningen was begonnen. De film had internationaal voor nogal wat opschudding gezorgd. The green pastures geldt als de eerste speelfilm in de twintigste eeuw, waarin God door een acteur wordt gespeeld. Het verhaal was bedoeld als de neerslag van de godsbeleving van de zwarte kinderen in het diepe zuiden van de Verenigde Staten. Zij zagen de hemel als een weelderige katoenplantage tussen de wolken. Het script was gebaseerd op een toneelstuk dat al eind jaren twintig was geschreven. Ook dat stuk was al zeer omstreden. In 1934 besloot de burgemeester van Utrecht dat een studentengezelschap het niet op mocht voeren. Met de film die twee jaar later in première ging was het niet anders.
Het christendom was eind jaren dertig nog niet toe aan God op het witte doek, ook was hij verbeeld vanuit de optiek van een kind. God is een projectie, zou Fokke Sierksma later – in navolging van Freud – beweren, maar geprojecteerd op het witte doek als een schaduw van een bewegend diapositief op celluloid kwam die projectie van de psyche wel heel dichtbij. Bovendien werd God hier gespeeld door een neger met een baard. De blanke God was opeens zwart geworden. In de film leverde dat prachtige beelden op. Je ziet de hemel waar van alles gebeurt en waar niet alleen de engelen op wolken drijven, maar ook deze zwarte God zijn gebreken blijkt te hebben. Niets menselijks was hem vreemd. Overal bracht de film rumoer teweeg en ook in verschillende Nederlandse steden werd de vertoning verboden. Krantenkolommen vulden zich met felle theologische debatten over de wijze waarop God wel of niet verbeeld mocht worden. Nog geen drie decennia voor het Ezel-proces van Reve was Nederland in de ban van een andere vorm van vermeende blasfemie. Terugkijkend met de ogen van nu verschilt de beeldtaal van The green pastures niet zo met die van De Grote Gerard Reve Show uit de jaren zeventig.
Achteraf kun je stellen, dat de ontwikkeling van Sierksma als godsdienstwetenschapper in de jaren vijftig vooruit liep op de snelle secularisering die zich in de jaren zestig in Nederland zou aandienen. Zo wordt wellicht ook begrijpelijk, dat Sierksma niet opkeek van de radicale veranderingen die hij in dit nieuwe decennium onder zijn ogen zag voltrekken. Dat de bekering van Reve tot het katholicisme een uitzondering was die de regel bevestigde, zal hem ook niet hebben verbaasd, gezien ‘de schreeuw om godsdienst’ die hij al eind jaren veertig in Reve’s De Avonden had herkend. Toen Sierskma in 1962, tijdens een periode van overspannenheid, een jaar lang televisie keek en daarvan verslag deed in zijn boek Testbeeld, essays over mens en televisie (1963) zag hij Reve niet op de beeldbuis voorbij komen, terwijl deze nieuwe provocateur van de tijdgeest juist in dat jaar nadrukkelijk in beeld kwam op tv.
Reve werd toen veertig jaar en stond op het kruispunt van zijn leven. Sierksma’s eigen belangstelling had zich dan al verlegd naar de religies van niet-westerse culturen en de daarbij optredende acculturatieverschijnselen. Hij richtte zijn blik op de dramatische veranderingen, die zich voordoen als een oude religie in contact komt met een nieuwe cultuur, waar het oude systeem van waarden niet tegen opgewassen is. Dat vergelijkbare processen zich in de jaren zestig in zijn directe nabijheid ook konden voltrekken, leek Sierksma te ontgaan. Ook de snelle modernisering, die zich in Nederland in de jaren zestig aandiende, was in zekere zin een acculturatieproces, zeker voor de traditionele katholieke zuil, die in korte tijd van anti-modern omsloeg naar ultra-modern. Deze radicale omslag had voor menigeen een eschatologische dimensie, met alle ontsporingen van dien, ook in de pathologische sfeer. Het perspectief van een nieuw utopia leek even te gloren aan de horizon.
Tegenwoordig zou niemand er nog aanstoot aan nemen aan de wijze waarop God in de film The green pastures wordt voorgesteld. Alleen moslims winden zich nog op over de manier waarop Allah of zijn profeet in beeld wordt gebracht. Wij Nederlanders leven in en verlicht land, maar vergeten daarbij wel eens dat een zelfde taboe op de verbeelding van God ook hier heeft geheerst en niet eens zo lang geleden. Lange tijd nadien was het in Hollywood verboden God in een film op te voeren. Ook toen het wel mocht, heerste er steeds de angst voor blasfemie. De jaren vijftig waren de hoogtijdagen van het religieuze sentiment en dat leverde prachtige draken van films op, zoals bijvoorbeeld de Spaanse kaskraker Marcelino, pan y vino (1955), waarin ook God in de ogen van het kind wordt verbeeld. Maar God in de film bleef een hachelijke zaak. Nog in 1999 bracht de film Dogma in de Verenigde Staten veel beroering teweeg, omdat hierin niet alleen een vrouwelijke God werd uitgebeeld, maar ook twee gevallen engelen die aan de drugs waren geraakt. Zover gaat de film The green pastures nog niet. Integendeel, in de jaren dertig was het allemaal nog heel braaf wat zich daarboven tussen de wolken afspeelde.