De provinciale jaren van Reve

Zo’n veertig mensen waren gisteren komen opdagen bij het gesprek tussen Geart de Vries en Nop Maas in Boekhandel Van der Velde in Leeuwarden. Aanleiding was het onlangs verschenen tweede deel van de Reve-biografie: De ‘rampjaren’ 1962-1975. Het was een onderhoudend gesprek. Voor degenen die het boek al gelezen hadden had Nop Maas niet zoveel nieuws te melden, want hij beperkte zich voornamelijk tot het aaneenrijgen van een aantal smeuïge anekdotes. Dat is ook een van de sterke kanten van het boek. Reve komt hierin naar voren in talloze verhalen en verslagen van gebeurtenissen, waarbij zij eigen woorden vaak letterlijk worden geciteerd. Maar dit deel van de biografie beslaat ook een episode, waarin de ontwrichting van zijn persoonlijk leven steeds meer aan de dag treedt. Vooral in de jaren na Greonterp, die hij eerst in Veenendaal en daarna grotendeels in Weert doorbrengt, komt de pathologische kant van zijn karakter steeds duidelijker naar voren. Zijn relatie met Teigetje en Woelrat loopt dan af en zijn leven raakt op drift. Het verhaal roept dan het beeld op van een soort seksuele flipperkast met telkens wisselende contacten. Het relaas krijgt dan ook iets vermoeiends. Ook Geart de Vries bekende tegenover Nop Maas dat hij op het laatst wat ‘Reve-moe’ was geworden.

Ik moet eerlijk bekennen dat mij onder het lezen hetzelfde gevoel bekroop. Deze eindeloze cascade van seksuele intimiteiten bereikt voor de lezer op een gegeven moment de grens van het bevattelijke. Je zou op basis van deze biografie een grafiek kunnen tekenen van alle keren dat Reve seks heeft gehad, met vermelding van naam en toenaam van zijn partner, de wijze waarop wie al of niet door wie werd gepenetreerd en tenslotte – bij gebrek aan een partner – werd gemasturbeerd, vaak wel zeven keer per dag. Een enkele keer komt het voor dat ook bij een partner alleen wordt gemasturbeerd. Deze drang van de biograaf naar uitputtende volledigheid op dit exotische terrein van de homoseks is wellicht ingegeven door de vrijmoedigheid waarmee Reve zelf over zijn promiscue seksleven schreef. Toch kreeg ik als lezer sterk de indruk dat in deze biografie verhoudingsgewijs meer seks voorkomt dan in de boeken van Reve zelf. De relationele sfeer heeft meer aandacht gekregen dan de geestelijke ontwikkeling van Reve. Het wordingsproces van zijn bekering en zijn ontwikkeling tot een eigentijds en eigenzinnig mysticus wordt wel fragmentarisch geschetst en toegelicht, maar niet in zijn onderlinge samenhang verduidelijkt, laat staan geanalyseerd.

Dat is meteen ook mijn voornaamste kritiek op deze biografie. Het is niet zozeer ‘een kroniek van een schuldig leven’, als wel ‘een logboek van een oversekst leven’. Ik twijfel geen moment aan het waarheidsgehalte van de feiten die Nop Maas verzameld heeft, maar ik betwijfel ten zeerste of met het totaalbeeld dat daarmee wordt  opgeroepen Reve ook daadwerkelijk recht wordt gedaan. Maas ziet zijn biografie vooral als een ‘bronnenboek’, waarin mensen die in Reve geïnteresseerd zijn later nog eens van alles kunnen opzoeken wat ze over hem willen weten. Maar wie wie is over twintig jaar nog geïnteresseerd in die stoet van losgeslagen jongens uit de provincie die voor een paar weken of maanden met de volksschrijver de liefdessponde wilden delen? De meesten van hen zijn nu reeds in de vergetelheid verdwenen. Na een relatie met Reve stond je als jongen meestal werkloos op straat zonder recht op een werkloosheidsuitkering, zoals Nop Maas gisteren zelf ook vaststelde. Ik vrees dat veel van deze ‘drop outs’ na hun seksuele avontuur met Reve in maatschappelijk of psychisch opzicht totaal in de vernieling zijn geraakt. Wat Ernst-Jan Engels betreft is dat zeker het geval. Hij verdween voor jaren in een gesloten afdeling van een psychiatrische inrichting, zoals onlangs duidelijk werd door een reactie van een lezer op dit weblog.

Foto: Asing Walthaus

Nop Maas had dit deel van de biografie ook ‘de provinciale jaren’ kunnen noemen in plaats van ‘de rampjaren’, zo liet hij gisteren weten. De periode speelt zich immers grotendeels in de provincie af: Greonterp, Veenendaal en Weert. Asing Walthaus, die naast mij stond, vroeg aan mij of dat misschien ook hetzelfde was: ‘provinciale jaren’ en ‘rampjaren’. Kennelijk verkeerde hij in de veronderstelling dat ik als ervaringsdeskundige op dit terrein op deze vraag een afdoend antwoord kon geven. ‘Inderdaad,’ zei ik, ‘provinciale jaren zijn rampjaren.’ Wat overigens niet wegneemt dat het leven in de provincie aanleiding kan geven tot grote creatieve prestaties. Wat Reve betreft was dat zeker het geval, hoewel dit wat Friesland betreft meer opgaat voor de kwaliteit dan de kwantiteit. In de tweede helft van de  jaren zestig stagneerde zijn literaire productie. In de decennia daarna schreef hij nog tal van romans, maar haalde hij nooit meer het niveau van Nader tot U. Nop Maas liet zich over het belang van de Friese periode iets genuanceerder uit, maar hij liet zich wel ontvallen dat hij de Veertien etsen van Fans Lodewijk Pannekoek voor arbeiders verklaard uit stilistisch oogpunt als het hoogtepunt van zijn oeuvre beschouwt.

Overigens is het zo dat het definitieve boek over de Friese jaren van Gerard Reve nog altijd geschreven moet worden. Een Friese pendant van het fraaie boek De koninklijke jaren over de Weerter periode van Reve bestaat nog steeds  niet. Ook deze biografie van Maas laat veel uit de Friese tijd onbesproken. Hij heeft een aantal nieuwe bronnen weten aan te boren, naast de Leeuwarder Courant, waaruit hij veelvuldig citeert. Toch liet hij ook voor hand liggend materiaal links liggen, zoals de tientallen videobanden met documentaire-materiaal die bij Omrop Fryslân liggen opgeslagen. Op dat provinciaal niveau wilde hij als biograaf het leven van Reve niet beschrijven, zo liet hij na afloop weten, net zo min als veel anekdotes uit de Weerter periode niet in het boek zijn opgenomen. Al met al ontstaat zo het beeld dat de tijd in Greonterp, mede door de ongelukkige afloop van burenruzies en gemekker op de Friezen, niet echt een gelukkige tijd voor Reve is geweest. Gelukkige jaren waren het zeker niet, maar ‘bijna gelukkig’ was Reve soms wel. Juist hier en misschien wel uitsluitend in Greonterp.

Fraai om te lezen is hoe Nop Maas de ontstaansgeschiedenis heeft gereconstrueerd van een aantal van Reves gedichten, vooral de ‘geestelijke liederen’ aan het eind van Nader tot U. Die gedichten werden door critici wel eens gekenmerkt als ‘verknipte stukjes proza’. Vaak was dat ook zo. Jürgen Hillner heeft voor de camera tegenover Gryt Van Duinen over het ontstaansproces van deze gedichten een aantal interessante uitspraken gedaan, die lang niet allemaal in de driedelige documentaire Reve yn Fryslân zijn opgenomen. Volgens Nop Maas had Reve er beter aan gedaan om een aantal van zijn gedichten te schrappen, omdat zij beneden de maat zijn. Maar tussen degene die uiteindelijk wèl gepubliceerd werden, bevindt zich volgens hem  een klein aantal dat meteen ook van wereldniveau is. Ook Jürgen Hillner zag Reve als een schrijver van wereldniveau, niet alleen omdat hij zich tot de gehele mensheid richtte, in de oprechte overtuiging dat hij werkelijk iets universeels te zeggen had, maar ook vanwege het grote respect dat hij  – ook in Duitsland – van collega-auteurs  te beurt viel. Zijn vertaalde boeken haalde daar nooit grote oplagen, maar er was wel sprake van wat Hillner noemde ‘ein Achtungserfolg.’

Dat roept de vraag of het werk van Reve ook door toekomstige generaties op zijn waarde zal worden geschat. Reve zelf was daar niet zo optimistisch over. Een straatnaam is zowat het hoogste wat je als schrijver kunt bereiken en als ze na je dood je werk opnieuw zullen gaan waarderen, gebeurt dat doorgaan op volstrekt verkeerde gronden. De verkoopcijfers van de biografie, die Nop Maas heeft geschreven, doen in ieder geval vermoeden dat het voor de nabije toekomst met die waardering wel goed zit. Maar het is de vraag of de generatie die nu op de middelbare school zit nog wel een boodschap heeft aan Reve. Iedereen blijft de boeken lezen die hij las toen hij zeventien jaar was, zo concludeerde Nop Maas. Voor de generatie die voor de oorlog geborenen is waren dat de boeken van Ter Braak, Du Perron en Greshoff, die niemand nu meer leest. Zo zal het met Reve ook wel gaan. Zijn werk wordt een tijdsbeeld, maar wel een roerig tijdsbeeld, in ieder geval in de beleving van degenen die erbij zijn geweest.

Geart de Vries probeerde Nop Maas tot slot de belofte af te dwingen dat hij ook bij het verschijnen van het derde deel van zijn biografie naar Leeuwarden zal komen. Nop Maas was daar in principe toe bereid, maar over dat besluit bleek hij zelf geen zeggenschap te hebben. Ook is nog onduidelijk of dit derde deel inderdaad dit najaar zal verschijnen. Bij Uitgeverij Van Oorschot zitten ze tot hun oren in het werk. Er staat nog een biografie van Vasalis op stapel en ook een nieuw deel van de verzamelde werken van Karel van het Reve. Het zou dus best verschoven kunnen worden naar volgend voorjaar. Wel verwacht Maas dat er nog een verkorte editie van zijn ’trilogie’ op de markt zal komen, waarvoor het werk waarschijnlijk zal worden uitbesteed aan een ander. Zelf overweegt hij nog een biografie te schrijven van Hanny Michaelis, wier dagboeken hij ook voor dit deel van de Reve-biografie heeft mogen raadplegen. Dat leverde vaak ontroerende typeringen op van de schrijver. Van alle mensen die Reve echt gekend hebben had Hanny Michaelis wellicht nog het meeste zicht op dit grillige, ongrijpbare, geschonden maar ook fascinerende karakter. Het is zoals hij het zelf vaak zei: ‘Reve dat is pas leven !’

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)