Als in een donkere spiegel

Er wordt wel eens beweerd dat protestanten meer last hebben van depressies dan katholieken. Ik heb dit nooit statistisch bewezen gezien, maar ik kan me er wel iets bij voorstellen. De leer van Luther en Calvijn maakt je niet bepaald vrolijk. Het lot van de mens ligt vast. De genade van God, daar heb je niets over te zeggen. Het is zaak om de kop ervoor te houden, meer kun je niet doen. Het paradijs is maar voor zeer weinigen weggelegd en bovendien valt daar niet over te marchanderen. Uitverkoren is uitverkoren en daarmee basta. De almachtige Schepper laat zich niet omkopen door mooie praatjes, laat staan door verderfelijke aflaten of andere roomse superstitiën. Het gaat om de strengheid van de wet en de zuiverheid van het woord. Dat er ook nog zoiets als de christelijke ‘allegria’ is aan een protestant niet besteed. Dat roomse gevoel van holadijee is goed voor het carnaval, maar niet de kansel. Hel en verdoemenis, dat wil een protestant horen. Kortom, sombermans troef.

Toch is de steilste mannenbroeder er diep in zijn hart van overtuigd dat het geloof in de God van de Bijbel het zware bestaan in dit ondermaanse tranendal ook een tikkeltje lichter kan maken. Geloof zou je zelfs van een depressie kunnen genezen of anders wel kunnen behoeden voor al te sombere gedachten over de afloop van de huidige kredietcrisis. Nu is er iets merkwaardigs aan de hand met geloven. Elk geloof is nu eenmaal beter dan geen enkel geloof. Als je echt en oprecht gelooft dat je je depressie kunt genezen door elke middag een uur lang op je kop te gaan staan en in die houding een sonore wind te laten, dan zal zo’n ongemakkelijk ritueel je uiteindelijk een stuk beter doen gaan voelen. Misschien zul je zelfs helemaal genezen. Dat is de  ontluisterende waarheid van het placebo-effect die elke dominee en therapeut onder ogen moet zien. Sterker nog, deze beide beroepsgroepen zijn in hun pastorale activiteiten geheel afhankelijk van het geloof dat pastoor en therapeut respectievelijk met gelovige en patiënt moeten delen. Zonder overdracht is geen genezing of verlossing mogelijk. Je moet geloven anders werkt het niet. Waarin je gelooft, maakt geen ene moer uit.

Die gedachte schoot mij door het hoofd, toen ik vrijdagavond Andries Knevel bij Pauw en Witteman hoorde beweren dat Christus op de derde dag na zijn kruisdood waarlijk uit de dood is opgestaan. Dat is een historisch feit volgens Knevel, waar ook harde bewijzen voor bestaan. Op de opiniepagina van de Volkskrant van gisteren wordt zijn betoog nog eens omstandig herhaald. Als een ware crime investigator houdt hij het paasverhaal tegen het licht als ging het om de exacte toedracht in de Deventer moordzaak. De conclusie van zijn onderzoek maakt aan elke twijfel een einde. Er was beslist geen sprake van fraude. Christus is waarlijk opgestaan. Ergens blijft er natuurlijk wel iets knagen, want was het nu echt zo belangrijk om de historische waarheid op zo’n potsierlijke wijze te bewijzen? ‘Het christelijk geloof,’ zo stelt Knevel, ‘is iets anders dan het aannemen van historisch betrouwbare feiten. Feiten verwarmen je hart niet. Feiten hebben betekenis nodig. En aan de andere kant: een geloof zonder historische basis glipt op den duur als zand tussen je vingers weg.’

Dat zijn ware woorden die tegelijk het grote dilemma van Knevel in een notendop samenvatten. Want als je eenmaal zo begint te denken is het eind zoek, om over het begin maar te zwijgen. Je kunt beweren dat de wereld niet in zes dagen geschapen is, maar dan jaag je de hele biblebelt op de Veluwe de gordijnen in, waardoor het ledenbestand van de EO in no time gedecimeerd wordt. Dat doe je dus niet, en als in een onbewaakt moment je even versproken hebt, dan kom je daar meteen publiekelijk op terug en geef je van je rechtgelovigheid blijk door in de Volkskrant te beweren dat Christus waarlijk is opgestaan. Nee, je eigen achterban moet je koesteren. Die praat je naar de mond, ook al weet je diep in je hart wel beter. Dat doen die radicale de moslims ook. Je bent gek als je het beter zou weten dan de immam. Dan word je geëxcommuniceerd of opgehagen aan de hoogste boom. Allah is  groot, maar God is beter.

Andries Knevel moet permanent schipperen tussen fundamentalistische scherpslijperij en de relativering van het symbool. Daar word je niet vrolijk van, temeer als je op bijna dwangmatige wijze gehecht bent aan de zuiverheid van het woord. Knevel wil de Bijbel lezen, zoals moslims de Koran, alsof hij in een volledig heldere spiegel kijkt. Wat hij ziet is even waar als de virtuele gedaante van zijn eigen spiegelbeeld. Kijk maar, er staat wat er staat. Dit soort historisch feitenfetisjisme, dat de mythe van de herrezen Christus ten koste van alles letterlijk wil nemen, heeft er ooit toe geleid dat God zelf uiteindelijk dood werd aangetroffen onder de brokstukken van zijn hemels baldakijn. Soms denk ik wel eens dat de waarheidswaan van het fundamentalisme een vorm van waanzin is die nog kwalijker is dan de schizofrenie. Wie voor zichzelf geen ruimte kan bieden voor de symbolische dimensie van het bijbelse woord is gedoemd tot het eeuwig gelijk van de psychopaat. Je eigen waan is dan de enige werkelijkheid en wie daar niet in gelooft is gedoemd tot het geween en gejammer en het geknars der tanden.

Onder de eerste christenen ontstond al gauw een stevige discussie over wie nu eigenlijk wèl of niet tot de christelijke gemeente kon behoren: Joden, Grieken of slaven. Moslims waren er toen nog niet, dus dat scheelde wel even een slok op een borrel. Maar toch, wie wèl en wie niet, daar ging het om. Paulus had toen het geniale idee om het het mystieke lichaam van Christus als universeel symbool ten tonele te voeren: ‘Want als het  lichaam één is en vele leden heeft, en al de leden van het lichaam, hoe vele ook, een lichaam vormen, zo ook Christus.(…) Gij zijt nu het lichaam van Christus en ieder voor zijn deel leden.’ Met die worden bracht hij op symbolische wijze een eenheid tot stand tussen alle mensen van welke rang of stand, van welk ras of met welke huidskleur dan ook, ongeacht hun niet welriekende eetgewoonten of onverstaanbare taal of dialect. Paulus was de eerste universalist die kosmopolitisch ging denken. Als christen was hij de eerste moderne mens.

Wat je verder ook van deze neurotische drammer en verstokte vrouwenhater kunt zeggen, dit was een briljant idee, dat al bijna tweeduizend jaar stand houdt en vandaag de dag actueler is dan ooit. Die woorden klinken door in Schillers ‘Alle Mensen werden Brüder, maar ook in de ‘Verklaring over de universele rechten van de mens’. Het is dan ook de meest kostbare erfenis van het christendom die niets van doen heeft met de historische bewijslast voor de opstanding van Christus. Wie kan na tweeduizend jaar nog weerleggen dat een of andere schavuit dat drie dagen oude lijk, dat al enigszins begon te stinken, niet uit dat graf heeft weg gejat en zich vervolgens als een Esseense baardaap heeft vermomd om het geloof in de verrezen Heiland voor eeuwig in leven te houden. Ik durf er mijn hand niet voor in het vuur te steken. Knevel wel, als ik hem goed begrijp. Maar die woorden van Paulus over het mystieke lichaam van Christus, die blijven staan. Daar heb je geen geknevelde waarheidswaan voor nodig, hooguit de liefde. Want wie de liefde niet heeft, zei Paulus, hij ware ‘schallend koper of een rinkelend cimbaal.’(..) ’Nu zien wij nog in een donkere spiegel, maar straks van aangezicht tot aangezicht.‘

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)